Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Dick

betekenis & definitie

dik, zwaar, grof; dronken; das dicke Ende kommt nach, het eindje zal de last dragen; 't ergste komt nog; er hat dicke Ohren, hij is oost-indisch doof; dickes Wetter, slecht zicht; mit etwas dick tun, met iets pronken; op iets pochen; einen dicken Kopf haben, stijfhoofdig zijn; dicke Luft!, gevaar!, onraad!; dick gehen, drachtig zijn (jag.); etwas dick haben, van iets genoeg hebben; dicke Töne reden, een groot woord hebben.

< >