(alg.), gilpen (Borger, Bunne, Eelde, Assen, Eext, G.nijveen), gelpen (Weerdinge)
luidkeels schreeuwen, gieren, schreien, janken; galpen − ook sjilpen van kuikens (Dalen). Klaos zien Tee krig 't er good op; heur hom ees galpen; lig neit zoo te gelpen; hij gilpte 't oet; hol op met dien gegilp; galpend − schreeuwer.