1. Oorspronkelijke e, die in 't Nederlandsch en ook in Twente is gebleven, is a of a geworden in arg (erg), warken (werken), targen, argens, barm, bark, dartig, vargen, harbarg, bedarven, barsten, bargen, enz.; kerk heeft in N.- en O.-Dr., ook te Beilen, Westerbork, den e-klank behouden: hij is a geworden te Smilde, Hoogeveen, Dwingeloo, Meppel en naburige plaatsen; te Veeningen is deze a kort, terwijl ze in de andere woorden lang is; algemeen is de uitspraak kaspel, d.i. kerkspel, kerkgebied.
De nieuwe a in deze woorden is dus samengevallen met de oorspronkelijke a in stark, scharp, arft (arfte, arf, aarf, art), enz. Omgekeerd is de e uit a ontstaan in helster, edder, leeg, smelen, enz. Uit aj, in 't Nederlandsch geworden tot aai, kwam ej of ej; kreei, drejen, nejen. De e voor r, in 't Nederlandsch a geworden, bleef in geern(e), weerd, heerd, veerze, lanteern, scheer(e), eerde, aneeren, eerappel (eerpel, erpel). Over 't algemeen klinkt de e of ee voor r als éé te Roden, Eelde, Zuidlaren, Assen, Balloo, Kloosterveen, Smilde, Dwingeloo, Vledder, Hoogeveen, Balinge, Schoonoord, Gasselternijveen; daarentegen als è te Gasselte, Buinen, Borger, Exloo, Emmen, Weerdinge, Zweeloo, Sleen, Dalen, Schoonebeek, Westerbork, Beilen, Halen, Elp en wordt ze opgegeven als tusschen éé en èè instaande te Donderen, Bunne, Ide, Vries, Eext. Te Holl. Veld, Uffelte, Meppel, Ruinerwold zegt men smèren, Geert, Frèrik, lèèr (leder), vertèren, maar heer, léér (werkw.); Zuidwolde, R.wold, Erm zeggen tèèr, Meppel téér (zelfst. nw.), Holl. Veld, Zuidwolde vèèr, Meppel, Erm véér. Zweeloo als Holl. Veld, maar kiepevèrre (H. Veld, Zuidwolde) heet te Zweeloo, Dalen, Erm, enz. honervéer, Eelde, Zuidlaren houndervéer, léér en leer in Zweeloo, Dalen andersom dan te Holl. Veld. Bij homoniemen maakt men dikwijls verschil: Meppel, R.wold weer (bijw.), weer (zelfst. nw.), Zweeloo, Dalen béér (ursus), bèèr (varken), Zweeloo méér (zelfst. nw.), mèèr (bijw.), téér (bijv. nw.), tèèr (zelfst. nw.), éér (zelfst. nw.), èèr (bijw.); men zegt heer maar herschup! De è-klank is in 't O. kort, in 't Z.-W. gerekt, maar te Uffelte meer dan te Meppel. Algemeen is de uitspraakt eerst. 2. De onvolkomen e wordt, niet in 't Z.-W. (Beilen, Hoogeveen, Ruinerwold, Meppel), maar overigens vrij algemeen, gerekt voor en n, hier en daar ook voor s en t; in de verbinding -ens- en -enz- valt de n bijna weg en wordt de e genasaleerd uitgesproken, b.v. in ve(n)ster, waarnaast echter ook veinster (Beilen, Halen, Elp, Dwingeloo) en vieenster (Uffelte).Waar het Nederlandsch onvolkomen of volkomen e vertoont, hoort men hier i in: ik bin, [waarvoor ook ik zin (Rolde, Exloo, Weerdinge, enz.)], dinken, bringen, winken, schinken, schink, flinter, krint, pin, mit, iggen (Exloo), stikken d. i. steken, stikel d. i. stekel, pik, stik, rik, spil, mister (Zweeloo, Elp).
Bij sommige woorden wordt meer of minder algemeen eene of u naast Nederl. onvolk. e gehoord, terwijl men, voor de volkomen e, eu vindt: drempel, greppel, Meppel, Meppen, rennen, zelf, merg, hennep, vele, spelen, zeven worden uitgesproken drömpel, drumpel, druppel, gröppel, gruppel, waarnaast gröppe (Beilen, Dwingeloo), grup (Dalen, Zweeloo, Rolde), groop (Noord-Dr.), Möppel (Holl. Veld), Möppelte (Dwing., Uffelte), Möppelt (Z.wolde), adjectief Möppelder, waarnaast ook Meppelt (Dalen) en Meppel (N. en O. Dr.), Möppen (Balinge, Erm), rönnen, runnen, zölf, zölfs, dezölfde, mörg en marg, hömp of hömpt, veul(e), speulen, zeuven. Naast bep (alg.) of beppe (Holl. Veld, verkleinw. böppien) ook böp (Diever, Dalen, O. Dr.), bup (Weerdinge, Westerbork), böppe (Hoogeveen, Zweeloo, Emmen).
3. De volkomen zachte e, onverschillig hoe ze is ontstaan, wordt uitgesproken evenals in het Nederlandsch te Roden, Donderen, Vries, Eelde, Ide, Zuidlaren, Rolde, Assen, Kloosterveen, Smilde, Dwingeloo, Diever, Vledder, Ruinen, Beilen, Halen, Balinge, Elp, Westerbork, Zweeloo, Oosterhesselen, Dalen, Erm, Sleen, Exloo, Gieten, Gasselternijveen, en tusschenliggende plaatsen, hoewel soms die e klinkt als de e in Nederl. scheren, meer, peer (bv. Halen, Ruinen). Maar in overeenstemming met het Geldersch, Overijselsch en ook met het Duitsch (vgl. besser, essig, wetter, stecken, sprechen, neffe) heeft deze volkomen e een onvolkomen klank te Holl. Veld, Hoogeveen, Meppel. Veeningen, Zuidwolde, Ruinerwold, Koekange, Nijeveen, Ansen, Havelte, (Uffelte), ook te Schoonebeek, bv. bèter, kètel, èten, brèken, pèper; meestal ook in leven, lèver, lèzen, bèker; soms ook in bèdelen, vènen, vèèn, dèle, nève; de volkomen klank blijft echter in slee, slede, ezel, op de meeste plaatsen ook in geven, vervelen. Dikwijls, bv. te Uffelte, Westerbork, klinkt deze e noch als é noch als è, maar gebroken, als éè. Voor volkomen e in het Nederl. hoort men onvolkomen e in stennen, stenen, bredte, breedte, Steffen, Steven, hen, heen, Knellis, Cornelis, allen, alleen, herschup, heerschap, west, geweest, in den 2en en 3en ps. enk. tegenw. tijd van geven, nemen, weten, hebben (hi hef, N. Dr. hi het, Exloo beide: toonloos het), enz.; in plaats van "menig(een)" hoort men menneg(ien), mannig(ien) en mienig(ien); naast meester (M.- en O.-Dr.) hoort men ook mester (O.-Dr.), meister (W. en Z. W.), meiester (Westerbork) en mister (Zweeloo, Elp); het hiervan afgeleide werkw. heet mestern, vermestern, Dalen vermeistern, waarin het grondwoord nog de oude beteekenis van "dokter" heeft.
4. De scherpe ee, uit oorspr. ai, klinkt als ai in de Oost-drentsche veenmonden, of als ei (G.nijveen, Roden, Eelde), of als ee-e (Beilen, Ansen, Emmen), of meer algemeen als ee of eej (Bunne, Donderen, Balloo, Rolde, Annen, Eext, Zuidlaren, Hooghalen, Westerbork, Dalen, R.wold, Dwingeloo), of, met een overwegenden ie-klank bij het inzetten, als gerekte ie, ie-i, i(e)-ie, ie-e, (Valte, Weerdinge, Exloërmond, Exloo, Rolde, Borger, Zweeloo, Oosterh., Dalen, Schoonebeek, Elp, Diever, Smilde, Havelte, Uffelte, Vledder, Hoogeveen, Meppel). Uffelte heeft eel, maar ie voor n, Assen, Vries, Donderen hebben ee, maar eei voor n. In dezelfde dorpen is echter soms de uitspraak verschillend, zoodat in hetzelfde woord de een ie, de ander ee uitspreekt of dezelfde persoon zegt leenen en bienen, ee'd en bried, biest en geest (Borger), ee'd en hiet (Diever), lienen, bienen en meeinen (Hoogeveen), stien en stienen Zweeloo), meenen en leeinen (R. wold), mee enen en leenen (Emmen), enz. Op vele plaatsen (Dalen, Borger, Eelde, Meppel, Diever, Smilde) wordt geest als in 't Nederlandsch uitgesproken en kweeken zoo algemeen, dat hierin geen scherpe ee kan worden aangenomen en de Nederlandsche schrijfwijze kweeken of onjuist is of van anderen oorsprong. Ook de ee van den verleden tijd enk. (keek, bleef, enz.) beantwoordt blijkens de uitspraak niet meer aan den oorspronkelijken tweeklank, maar is uit het meervoud (bleken, keken enz. overgenomen. Meest heet meen'st, mienst, ook meerst, met ingelaschten en r door de bijgedachte aan minst en meer. Van Oudsaksisch standpunt staan de vormen eek en eegen (eik en eigen) met de behandelde woorden gelijk: ze worden ook evenzoo behandeld; alleen vindt men door 't geheele Z.W. en ook nog elders eigen. Van eek is gevormd het bijv. nw. eeken en het zelfst. nw. ekkel. die anders eiken en eikel zouden luiden evenals klein, reis, ei, eisch, heil, enz. Niet geheel denzelfden regel volgt de tegenw. tijd 3e persoon enk. van gaan en staan. Wel vindt men in 't O. over 't algemeen giet, stiet, maar Zweeloo heeft Vleesch geeet, steeet, Roden gait, stait, Meppel gaot, staot, enz. wordt nergens anders uitgespreken dan vleis, een vorm, dien ik alleen als een Frieschen bijvorm met ei uit den 2den naamval kan verklaren. Beeld volgt bijna algemeen (niet te Havelte) den regel der scherpe ee. Teen is tie, soms tien, teei (R.wold, Dwingeloo, Uffelte, Koekange, Z.wolde, W.bork, Hoogeveen, Hooghalen), tei(e) (Smilde, Diever, Havelte, Meppel), tee (Beilen, Emmen, Ansen); het meerv. is teen, teeine, tieën, tiene, tienen. Te Coevorden, Eelde, Rolde, Kloosterveen en N.Dr. zegt men toon, toonen.
5. De oorspronkelijke e, ook de è uit Oudgerm. eu, io, iu, voor welke beide klanken, men in het Nederlandsch gewoonlijk ie vindt, zijn in Drente met de è uit ai samengevallen, zoodat de woorden, die in 't Nederlandsch ie en ee hebben, in Drente bijna of geheel gelijk worden uitgesproken: riem, spiegel, brief, Pieter, lief, Gieten, dief, schieten, dienen klinken dus als teeken, breed, been, deelen, heet, steen, scheef, zeep, heel, schee(de), enz. In veel plaatsen is dus ie als in 't Nederlandsch (Exloo, Weerdinge, Valte, Schoonoord, Smilde, Diever, Vledder, Meppel, Koekange, Schoonebeek), in andere als ee (Beilen, Halen, Gasselte, Balinge, Dwingeloo), als ee (Eext, Donderen, Uffelte, R.wold, Holl. Veld, Veeningen, Dalen), als ei (Eelde, G.nijveen), als ei-e (Roden), als ee-e (Emmen). Over 't geheel is echter de min of meer gewijzigde klank van ie langer dan die van ee, te Eelde intusschen juist korter, te Assen dichter bij de i.
Opmerking verdient het woord riet, dat waarschijnlijk onder Frieschen invloed bijna algemeen (niet te Dwingeloo, Ruinerwold) als riet, in N.O. als raaid wordt uitgesproken. In gerief hoort men overal den i-klank, beantwoordend aan Nederl. gerijf, maar 't werkwoord is bv. te Ruinerwold gereeiven, dus met den klank, die of aan Nederl. ie of aan Ned. ee beantwoordt.
6. Waar ee uit ai als ie wordt gesproken en de Nederl. ie ook als ie klinkt, daar is met deze beide ie's ook nog samengevallen de oorspronkelijke i, die in 't Nederl. ij is geworden, zoodat lijnen en leenen, mijnen en meenen, pijpen en piepen dan ongeveer gelijk worden uitgesproken, maar de i (= ij) wordt het kortst aangehouden. Er zijn dus te Meppel, Schoonebeek, Elp, enz. drie ie-klanken, beantwoordend aan Ned. ie (oorspr. é of iu), ee (oorspr. ai) en ij (oorspr. i), waarbij het hoofdverschil, althans oppervlakkig, is, dat de eerste langer wordt aangehouden dan de tweede en de tweede langer dan de derde.
7. Over de achtervoeging of weglating der toonlooze e zie men op de verschillende woorden. De e aan 't eind komt het meest voor in het Z.W. en in het N.O. − Toonlooze e vóór het verl. deelw. in het Z.W. = de, hij: doe beet e op e tanden.
eeg
zie aaide. Samenstellingen: eegket (Borger, Erm), eegdeket (Hoogeveen), eedeketten (Diever, Smilde, Dwingeloo), eegketten (Zuidwolde), aideketting (Ann.kan., G.nijv.) − ketting, welke egge en knuppel of eemder verbindt om de egge te trekken (Ide, Balloo), of op te lichten (Westerbork, Emmen) as ter zompen of fossen en kloeten achter of onder zit (Rolde, Halen, Beilen, Hoogeveen, Smilde). eeg(de)tänd(e), eedetand − tand uit de egge (Valte, Rolde, Hoogeveen, Beilen, Smilde). oseeg(e), oshoorneeg − groote eg (Valte, Borger).