Drentsche spreekwijzen

Dr. J. Bergsma (1906)

Gepubliceerd op 17-04-2025

daal

betekenis & definitie

dale (in 't W. en Z.), dèle (Smilde, ook Uffelte naast dale), deel (Dalen, Borger, Valte, Eelde), omdéle (Borger)

neder, omlaag, naar beneden: op en d., op en neer; de beest gaot omdeel (Zuidl.), de veeprijzen dalen; deel drukken; de patrizen vallen deel; deelvallen ook gaan zitten: val maor een poosien, toertien deel, dale, ga zitten, smiet oe deel (D. V. 1844), plak joe maor deel, loop op stool. 't koren is dale (Holl.veld), is gemaaid, is er af, ligt aan de grond.

< >