komt natuurlijk ook in 't Drentsch, afgezien van de ch, alleen in vreemde woorden voor. Een artikel over vreemde (Latijnsche en Fransche) woorden in den Dr.
Volksalm. van 1904 onder den titel "Weiert-Viver" vinde hier nogmaals een plaats."Op een stuk weideland, aan de pastorij te Dwingeloo behoorende, ligt een kuil, die zeer bruikbaar water oplevert en de Weijert wordt genoemd." − In Zuid-Drente was weiert een groote kuil, waaruit men water schepte om geweven linnen te bleeken. "Nu het weven van linnen niet meer geschiedt, zijn ook de wevers verdwenen." − Weiert beteekent te Eext een gracht om een boerentuin, te Gieten een gracht, te Havelte een breede gracht. Enz. Het woord weiert is dus in Drente bekend geweest en bestaat er nog. De t van het woord is paragogisch, evenals in vespert, dat men b.v. te Elp zegt in plaats van het anders gewone versper; als in zult, dat te Grolloo wordt gehoord in plaats zul (Peize, Roden, Eelde, Zuidlaren, Emmen, enz.) of zulle (Ruinen, Diever, Alteveer, enz.); als in partiet, te Dalen gebezigd in den zin van "sommige", waarvoor men anders gewoonlijk zegt partie; enz. Het woord weiert heet in 't Hoogduitsch weiher, in 't Oudhoogduitsch wiari of wiwari, en dit is ontleend aan 't Latijnsche vivarium; het woord weiert is dus van Latijnschen oorsprong. Veel van zulke woorden zijn in Drente gebruikelijk. Dit verschijnsel heeft niets vreemds. Dat de Romeinen met de oude Germaansche stammen in deze streken veelvuldig in aanraking zijn geweest, is bekend. Sedert CAESAR komen ze aan den rechteroever van den Rijn; DRUSUS, TIBERIUS, GERMANICUS dringen door tot Wezer, Elbe en Noordzee. In 't begin onzer jaartelling is alle land tusschen Rijn en Elbe aan de Romeinen onderworpen. Romeinen spreken Romeinsch recht, in hunne legioenen strijden Germaansche soldaten. En als ze uit het Noorden zijn teruggetrokken, blijven ze nog 450 jaar lang in de Rijnstreken en oefenen vandaar middellijk invloed uit. Zelfs wanneer later de Romeinen door de Franken uit ons land worden verdrongen, komt in de 8ste eeuw hun taal terug, hetzij door het onderwijs, hetzij door de prediking van het Christendom. Het Latijn blijft de taal der kerk, der wetenschap, der rechtspraak, van akten en contracten. Tot den tijd der Hervorming zijn de kloosters de brandpunten der beschaving, ook in Drente (Ruinen, Dikninge, Weijerswold bij Schoonebeek, Assen, Blijdenstein, Bunne). Dus redenen genoeg om het voorkomen van Latijnsche woorden in het Drentsch te verklaren. Onder deze zijn er, die dichter bij het oorspronkelijke staan, zij het soms ook in schijn, dan diezelfde woorden in het Nederlandsch; sommige zijn in de algemeene taal onbekend. Ik zal enkele voorbeelden noemen: emmer (amphora), ezel (asinus), vlegel (flagellum), teems (tamisia), diggel, Duitsch tiegel, naast Ned. tegel, teil, Fr. tuile, Duitsch ziegel (tegula), edek, eek of etik (atecum, omzetting van acetum), mester of meister (magister), meier (maior), kaore uit kare, naast Ned. kar(re) (carrus), ket of kette, keten (catena), Meert, Maart (Martius), eulie, olie (oleum), meul of meulen, molen (molina), waarvan muller, molenaar (molinarius), mudde, mud (modius), keze, kaas (caseus), ester, estrik (astricus), zelve, salie (salvia), bolt, bout (catapulta), tun, ton (tunnus), kruus, kruis (crux), proem of pruum, pruim (prunus), koep of kuup, kuip (cupa), waarnaast ook kuve (Gasselte, Zweeloo, Zuidenveld), evenals in 't Fransch, en waarvoor tin (melktien, zoepentien, waschtien) in andere dorpen, b.v. Zuidlaren, meer gebruikelijk is (Lat. tina); spegel, spiegel (speculum), breef, brief (breve), iken, ijken (aequare), met uit ae, evenals uit e in krit, krijt (creta), keller, kelder (cellarium), zoller, zolder (solarium), trachter, trechter (tractarius), vig, vijg (ficus), pip, pijp (pipa), pil, pijl (pilum), schriven, schrijven (scribere), spiker, spijker (spicarium, afgeleid van spica, korenaar). Dit woord spiker komt b.v. te Dalen nog voor in den zin van bakhuis; een voorbeeld van het vroegere gebruik: "Ordel, gewiset tho Rolde in den spiker op Sworenmaendag in 1399", d. i. vonnis, gewezen te Rolde in het gebouw, waarin de pachten en tienden in natura werden betaald, op den tweeden Maandag na Paschen, wanneer de etten of gezworenen werden gekozen. Verder nog leks, les (lectio), zul, zulle, zult (solea), rip, trottoir (ripus, vergelijk den naam Ripuarische Franken), puntrum (pulpitrum), wiem of wiemel (vimen), wien, wijn (vinum), wan (vannus), wal vallum). De laatstgenoemde woorden zijn ontleend in den tijd, toen de Latijnsche v nog als w werd uitgesproken. Uit die periode dagteekent ook het woord weiert.
Later werd de Latijnsche v als uitgesproken en zoo vindt men ook Nederlandsche woorden met v, die aan het jongere Latijn of aan het Fransch zijn ontleend.
De Fransche woorden in Drente zijn grootendeels uit de algemeene taal binnengedrongen. Alleen van sommige mag Ten men beweren, dat ze rechtstreeks zijn overgenomen. deele van de Refugiés, die zich te Beilen, Vledder, Ruinen, Lhee en vooral in "de Fransche huizen" te Dwingeloo hebben gevestigd. "Nog in de 19de eeuw leefden daar ouden van dagen, die verscheiden Fransche woorden uit hun vroeger leven onthouden hadden". VAN SCHAICK geloofde dat het verblijf der Franschen invloed heeft gehad op het karakter, op het burgerlijk en godsdienstig leven en constateerde bij de bewoners van Dwingeloo een anders onverklaarbaren smaak, welgemanierdheid, buigzaamheid, lust tot muziek, netheid en juistheid van woordenkeus. Ten deele in "den Franschen tijd", d. i. de tijd van NAPOLEON en die daaraan voorafgaat. Niet alleen hebben er Drenten in NAPOLEON's leger gediend en hebben jonge mannen uit Drentsche geslachten als gardes d'honneur NAPOLEON gevolgd, maar de Fransche wetten waren hier in het Fransch bekend. Ik herinner me boeren te hebben ontmoet, die nog op hun ouden dag geheele artikels uit het Code Napoléon konden opzeggen, die zij in hun jeugd hadden geleerd. Tot deze rechtstreeks ontleende woorden reken ik: kapraol (caporal), het zeer veel gebruikte batterij, toezeloers (toujours), blijant (brillant), benet of net (bonnet), enk of enkert (encre), ektief (effectif), sang (sang), seupel (souple), tragailen (travailler), paartie (partie) met teruggetrokken accent, evenals sierep (Ruinen), sierp (Diever) naast stroop (sirop). Ook wets- en rechtstermen als domicilie, formaliteit, executie, testament, hypotheek, proces-verbaal, enz. enz., woorden, die trouwens uit de brabbeltaal onzer wetboeken en rechtstermen wel bekend moesten blijven en waarvan vele reeds in de 16e en 17e eeuw gebruikelijk zijn. Ook in Drente. Vindt men in 't Drentsche Landrecht van 1412 enkele vreemde woorden: memorie, termijn, simpel, dat van 1608 bevat ze in overvloed: transport, publicatie, profijt, origineel, particulier, part of deel, enz. Het laatste artikel hiervan luidt ongeveer: "Drost en Gedeputeerden en Gecommitteerden tot reformatie en approbatie dezer landrechten, nadat dezelve waren gearresteerd, hebben geordonneerd en gestatueerd, ordonneeren en statueeren, dat men zich alleen met zulke copieën mag behelpen, die door den Landschrijver en Secretaris van de collegie zijn geausculteerd, enz.; aldus geresumeerd, gearresteerd bij Drost, Gedeputeerden en Gecommitteerden, hiertoe expresselijk geauthoriseerd binnen Assen 2 Mei 1608".
In het midden latende, hoe en wanneer de in het Drentsch voorkomende verouderde of nog bestaande Fransche woorden er gekomen zijn, wil ik er nog op wijzen, dat vele vervormd zijn, hetzij door verwarring met, door de bijgedachte aan andere woorden, hetzij naar 't gewone verloop van de inheemsche. De uitgangen -age (in het 16de-eeuwsche Nederlandsch ook -agie), -ation en -asion zijn samengevallen en de a is in alle als lang beschouwd: akkaozie of occaozie (occasion), pesaozie (passage), kleedaozie (Ned. kleedage), prakkezoazie (van 't Ned. prakkezeeren), renaozie (Ned. redenatie), alteraozie (altération), traktaozie (Ned. traktatie), slitaozie, bijv. "aan 't benul" (Ned. slijtage), een begaoziemaker is een pretmaker (verward zullen zijn tapage en bagage). De meest gebruikelijke werkwoorden op -eeren zijn: fakzeeren (vexer en forcer), filisteeren, reneeren, reselveeren, stoldeeren en stolsteeren, ook in de algemeene taal gewoon: redeneeren, resolveeren, soldeeren, solliciteeren; een sollicitant heet stolstant. Verdiesterweeren (Lat. distruere, Fr. détruire), verlikedeeren (liquider), verschokkereeren (choquer) hebben door invloed van vernielen, verdeelen of vereffenen, verschuiven het voorvoegsel ver aangenomen; verexcuseeren (uit excuser en verontschuldigen) komt reeds in 't Landrecht van 1608 voor. Dit veel gebruikte ver- is ook gedrongen in verzier, vermilie, versoonlik voor vizier, familie, fatsoenlijk. Oetprakkezeeren is gevormd door de bijgedachte aan uitvinden en uitdenken. In verdiverdeeren (van divertir en vermaken) en veraldereerd (uit altéré en veranderd) is de t verzacht evenals in garandeeren, in midriaolen (materialen), in moen d. i. moeden (voor moeten), scholdook (schoteldoek), nelig (netelig), enz. Andere voorbeelden van zoogenaamde contaminatie zijn rebulie (van rebellie en boel), sukkerei (van chicorei en suiker), setel (van cedel en zetel), te Exloërmond tiene (van terrine en tien). Door assimilatie ontstonden kamnet (kabinet), odder (ordre, ook orde), disodder (désordre), kwessie (kwestie), possie (portie): evenals in het gemeenzame Fransch beteekent dit ook een groote hoeveelheid; hetzelfde is op te merken bij partie. Teks en krek zijn door apocope der ontstaan uit texte en correct, evenals mark en hef, markt en heeft. Met assimilatie is van krek gevormd kreggeliek. De t van rijst (Fr. riz) is natuurlijk weggebleven. Evenals in dit laatste woord bestaat nog de oude uitspraak der i in het Drentsche viver, vijver, dat door het vroegere Nederlandsch heen, ontleend is aan het Fransche vivier, het Latijnsche vivariam (met v = v). Deze woorden zijn afleidingen van vivus, vif en beteekenen eigenlijk verzamelplaats van levende dieren, inzonderheid visschen.