Drentsche spreekwijzen

Dr. J. Bergsma (1906)

Gepubliceerd op 17-04-2025

broed

betekenis & definitie

(alg.), bruud (Ann. kan., Vledder)

bruid. Samenst.: broedopeiser, -aiser (Eelde) iemand, die in een vers aan 't huis der bruid vraagt, of ze daar woont. Zie brulft; ook voor broedneuger. Op de breugmansjacht, d. i. de tocht om de bruid (en den bruidegom) te halen zit een plaatsvervanger der bruid naast den bruidegom: zij heet broedhen, d. i. bruid op de heenreis, de bruidegom heet dan broedhaan. De tocht naar 't gemeentehuis heet broedsjacht (D. V. 1847).

< >