ruim, breed, "wreed" (Hoogeveen): wat zit je der briek (R.wold), wat heb je veel ruimte noodig; hij het 't briek staon (Roden), hij heeft het best; hij leg't briek an (Zuideropg.), hij doet meer dan hij kan; die 't briek hef lat briek hangen (Diever, Halen); rond, krom: vijfschaften rokken staan briek uit (Dwingeloo); 'n briekbien (Smilde), een krombeen, 'n takse; hij steet briek op zien beenen (Dwingeloo), loopt brick in de beenen (Halen); slecht: 't steet er briek veur (Assen); 't zut er briek met hom oet (Halen); hij maakt het te briek (Zuideropg.), bont; scheef (W): 'n bitsje brik is minskelik, al te brik is skandelik, briek en scheef (Uffelte).
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk