uitspr. bröd (ZW.) en bret, mv. breden, verkleinw. breddien (bv. Borger), maar meer gewoon brettien
bord, uithangbord, theeblad, presenteerblad; hoofddeksel (Beilen). Samenst.: oelbred (Dalen, Borger) = oelbrod, -bröd (Zuidwolde) − zie oel; koffiebred; bolbred (zie bol); achter- en veurbred aan een linnenwagen; schriefbred − schrijfkast: vroeger gingen de kinderen er mee naar school; daar deden ze de boeken in en op school legden ze het op de knieën om het als schrijflessenaar te gebruiken (Borger, N.Dr., ook eenvoudig bred genoemd, Uffelte bröd). In 't vierkant van het deksel waren roosjes geschilderd, waarbij kinderen zeiden, alsof ze knoopen telden: ge(h)olen, gestolen, gewonnen, gegeven, gemaakt, gekocht (Uffelte).