ijzeren stuiter (Elp, Balinge, Beilen, Rolde), bommel, boster (Friesch.), bammerd (Rolde, maar van klei), koegel (Ann. Kan.).
Ook de kring, waarin de knikkers, noten, enz. bij 't spelen geplaatst worden (Hooghalen, Dwingeloo, Lhee). Hiervan bommen − met knikkers spelen (Ide, Balloo). Ook groote kop (Dwingeloo): een bom koffie, groot drinkglas (Smilde): een bom jenever: hij het 'n aorige bom op (Smilde), 'n bom in (Weerdinge); groote hoeveelheid (Borger, Zuidwolde): er geet een bom in. bom (Borger), bomme (Smilde) − zware ijzeren ketel: met de bomme wèter hèlen (Smilde).