boodschap: Wij kregen bod om bij heur te komen (Borger). Vandaar boschikken (ZW.-Dr.), bodschikken (Schoonebeek), bod sturen (Emmen, Schoonebeek, ook ZW.-Dr.); bod doen (Dalen) − een boodschap zenden, een bosschup sturen (Halen, Wachtum, N.-Dr.), bosschuppen. opontbod (Zuidwolde) = tegenboodschap. bodgeld − premie voor het verhoogen van het laatste bod. bod ook = keer: hij vuil (= viel) ieder bod, hij is ieder bod dronken (Eelde).
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk