Drentsche spreekwijzen

Dr. J. Bergsma (1906)

Gepubliceerd op 17-04-2025

bedde

betekenis & definitie

(Eelde ber)

bed. De vrouw in 't b. hebben (Beilen, Dwingeloo, Ruinen, Hoogeveen, Zweeloo, Dr. Moz. I, 45, Balinge, Borger, Eelde); in 't warme bedde hebben (Roden); een poppien kregen hebben (Meppen); 't wief in 't must hebben (Hoogeveen, Rolde, Donderen). Op een briefje: Meester! ik heb de vrouwe in 't bedde; daorom kan oos Loeks neet op schoele komen. Samenst.: beddek waste (Z.W.), lichter, bed(de)buur − beddetijk; bedstroo, bedplank: Van de bedplank of" zegt men van een fatsoenlijke vrouw (alg.). Is een vrouw onder bijstand van de naoberwiven bevallen, dan moet de man de blijde boodschap rondzeggen: 'k wol oe (dei) komen zeggen, da'k oeze G.... in 't bedde heb" (Pod. II 97).

< >