(N.-Dr.) barg
berg, zandhoogte. Luunsbarg − zandhoogte tusschen Rolde en Borger, Paoschbarg bij Dwingeloo, Halen, Wrakselbargen, Alinghoeksbarg, enz. bij Drouwen. Ook groote hoeveelheid: 'n barg geld, 'n barg heui (Borger). 'n Baarg is in de gem. Emmen en elders Zwartenberg in Munsterland, vanwaar in 't laatst der vorige eeuw veel alcohol werd binnengesmokkeld. Baarg, Baarge ook Noord- en Zuid-Barge. 2° (hooi)berg; 3° hoofdziekte bij kleine kinderen (Z.wolde. enz.); 4° draagbaar voor hooi (Eelde), lijkbaar (Vries) (zie barve). 5° börg (alg.) gesneden mannetjesbig, varken. Alle verschillende woorden.