wieme: wat in d' balk(en) hebben een voorraad slachterij hebben (Zweeloo); 'n vette koe an d' balken hebben. Gewoonlijk zolder: op d' balk(en), op den zolder, vooral korenzolder; 't zand is op d' balk of op balken.
De geheele zolderruimte boven de deel ter berging van koren en soms hooi heet meer algemeen balken (Weerdinge, Wijster, Zweeloo, Ruinen, ZW.-Dr.). Het mv. is ook balkens: dwars over de balken(s) liggen de palen of slieten, sleeten, sleuten, sluten en hierop eerst het balkenrîs − takkenbossen om het doorzakken van de garven te voorkomen. Samenst.: balkenhaoze (Dr. Moz. '67) − kat (vgl. beunhaas); balkenslop (Balinge, R.wold, Borger, Dalen) = slop (Donderen, Ruinen); een klein slop heet balkengat (Borger); balkenplaanken zijn de planken boven de keuken, als er geen zolder is; balkenruumt − ruimte boven in 't huis; balkenkniep − vernauwing tusschen de "balkenruumt" en de schuur; balkenledder ladder, die naar den zolder voert; kattenbalken (Z.-Dr.) = hanebalken (Dalen, Borger, Sleen), haonbalken (Eelde, Vries), haonholter (Schoonebeek).