aarm (Eelde, Peize, Borger, enz.)
arm, b.v. d'arm (N.-Dr.), den arm (Smilde) döt mij zeer; meervoud arms. Smilde, Dwingeloo, Lhee, Ruinen, Ruinerw., Assen, Hoogeveen, Kerkenbov., Beilen, Halen, Zuidenveld: narm, naarm b.v. dikke naarms; hi hef aorig in de narms, is sterk. Samenst. narmsgat.