Drentsche spreekwijzen

Dr. J. Bergsma (1906)

Gepubliceerd op 17-04-2025

arf

betekenis & definitie

erf, erfdeel: he hef en dikke arf kregen; arfscheiden − een boerenerf verdeelen; a(a)rfenisse, arfgod − erfenis; arfgerucht, PICARDT erfgerucht − overlevering; a(a)rfoompien, a(a)rfmeuj; arfelik en eeuwig of omgek.: ieuneig en aarfelk mien eigendom, hi komp ieurig (eeuwig) en arfelik as ik niet thuus bin (Smilde, Assen, Borger, Dalen) eeuwig en altid of omgek.: hij hef altid en eeuwig zien mond veuran (Ruinen). Zie aait.

< >