tandeloos (D. V. 1850).
Gewoonlijk aftandig, oftand (Gasselte); oftand (Gieterveen): 't schaap is oftand. Een oftandig schaap is een schaap, dat het tandenwisselen gedaan heeft; van taand (Exloo). In de eerst opgegeven bet. ook van taand: dat wicht is van taand (Witten). Af in andere samenstellingen bij of.