eerste letter van 't alphabet. Een oorspronkelijke a, die in 't Nederlandsch e is geworden, is in Drente bewaard gebleven in: nak, nakke, naast nek (N.−O.); trachter of traachter, naast trechter (Borger); wapse, ook wöps (Dalen, Emmen), vesper (Borger), weep (Gasselternijveen); arft, scharp, stark, varv', mark, zwarm. (Ook is de oorspr. e, die in 't Nederlandsch a is geworden, gebleven, uitgesproken als èè of ee: geern(e), weerd, heerd, veerze, scheer', lanteern, eerappel of erpel).
Een niet oorspronkelijke a, Nederlandsch e, komt voor in: paren (Meppel, De Wijk, Zuidwolde, Ruinerwold, Ruinen, Holl. veld, Hoogeveen, Drijber, Wijster, Hijken, ook te Weierswold) naast pèren of peren; maal (Meppel, De Wijk, Ruinerwold, Ruinen, Hoogeveen, Holl. Veld, Wijster, Elp, Beilen, Hijken, ook te Schoonebeek, verouderd te Dalen), elders mèl of meel; gasp, gaspe of (b.v. Coevorden, Dalen, Zweeloo, Emmen) gaspel (= gesp); warken, targen, argens, barm, bark, dartig, harbarg, bedarf, lucifars (ook lucifers), karsen, vars (d. i. versch), kaspel, kastied (=kerspel, kersttijd), in welke vijf laatste woorden de r vóór de s in de uitspraak wegvalt. Evenals tasch te Gieterveen tast heet, zoo heet vars te Hooghalen vast en karsen algemeen kasten, kosten.
In plaats van de a in een onbetoonde lettergreep komt gewoonlijk e; femilie; kenaol of knaol; keniel, keneel of keneil; pepier of pampier; ketrol, belans, tebak, kepot, ketoon, begage of begaoge, petries, lewaai, kestanje, ketier (kwartier), kesaozie (catechisatie). Omgekeerd door volksafleiding: janever voor jenever. Anormeliek (Dwingeloo) = enorm, staat mogelijk onder invloed van abnorm(aal): vgl. Dr. Volksalm. 1904, bl. 175.
De onvolkomen a wordt dikwijls gerekt, maar niet overal en altijd in dezelfde mate of dezelfde gevallen. Te Coevorden bestaat geen rekking, te Schoonebeek alleen voor ns en nz, waarbij dan n wegvalt en de a wordt genasaleerd; te Dalen ook voor nk en in enkele woorden b.v. lamp, achter. Te Zweeloo spreekt men nog land en damp, maar anders is 't daar, evenals te Oosterhesselen, ook reeds dikwijls a voor nt, nd en mp. Regelmatig neemt naar het Noorden en Westen de rekking toe. Als algemeenen regel kan men voor 't Drentsch stellen: a wordt gerekt voor ns, nz, nt, nd, mp, nk, rk, (cht, rm). Benoorden Odoorn komt ook rekking voor bij st, lt, If, sch, eindelijk zelfs bij l, n, g, s, in aansluiting bij de aangrenzende dialecten van Groningen, waar ten slotte de onvolk. klank eig. alleen voor toonloos uitgesproken medekl. blijft bewaard. Te Roswinkel bestaat − als in Westerwolde − weinig rekking.
Hierbij enkele opmerkingen.
Een rekking, die verder noordelijk regel wordt, komt sporadisch reeds eerder voor.
Door wisselwerking, ausgleichung, vindt men soms gerekte a, waar men de korte zou verwachten, b.v. uit Jan naast Jaantien (door nt) komen zoowel Jaan als Jantien; uit krabben naast krabde (door wegvalling van een e) ontstaan krabden en krabde. Oorspronkelijke a rekt eerder dan onoorspronkelijke; men vindt b.v. zwart en hard naast hart.
Weinig gebruikelijke woorden behouden langer den korten klank, b.v. tante ('t gewone woord is meué, meuje, muuj, mui), last, mast naast kast, vast.
Aan 't eind van een woord gaat ng over in nk; vandaar 'n lange man en de man is laank, en zoo gang(e) (concreet) naast gaank (abstr.) en altijd bang, eigenlijk bang'.
Bij assimilatie blijft de rekking: panne (pan) maar tanne = tand, zahn (Meppel).
Door invloed van de school spreekt het jongere geslacht de a minder gerekt uit dan de ouderen.
In plaats van lam (Roden, Peize, Eelde, Gasselternijveen, Coevorden, Meppel) is algemeen laom in gebruik; in plaats van kam algemeen kaom, hoewel minder ver naar 't Noorden. Ter verklaring dezer vormen wete men, dat lam en kim oorspronkelijk een b achter zich hadden, dat de a rekte voor mb, zooals voor mp, waardoor na de assimilatie de woorden luidden laam en kaam (nog te Emmen, 1e Exl.mond, Oosterhesselen, Zuidwolde), welke a in ao overging, zooals lamp eerst laamp en daarna b.v. te Oosterhesselen laomp is geworden, zooals uit karte eerst kaart en daarna kaort (of eigenlijk kaot) is voortgekomen, zooals kaor (b.v. wupkaor, kruikaor) zich naast en uit kar (b.v. nog hondekar) heeft ontwikkeld en kaornen uit karnen. Naast dak bestaat daok, uit daak. zooals het nog in Westerwolde (ook in Limburg) heet. In de daok hebt veul te lien is daok meervoud, en dit meervoud is ook enkelvoud geworden, b.v. een nei daok op 't hoes leggen, in de beteekenis van rieten of strooien dak, terwijl dit riet of stroo zelf dak wordt genoemd. (Vgl. in Westelijk Overijsel dook).
De volkomen en gerekte a, die oorspronkelijk lang was of al zeer vroeg lang was geworden, is overgegaan in ao, in 't Noord−Oosten bijna oo. Aldus zonder uitzondering: aovend, daod, gaon, maon, maond, blaozen, slaopen, laoten, graof, daor, jaor, haor, nao, naod, schaop, maol, waogen (werkw.), staol (ijzer), straot, praoten, plaogen, waofel, klaor, roggeaor, gaoren (zelfst.nw.), gaogel (tandvleesch), enz. Hierbij ook de plaatsnamen Daolen en Haolen. Opm. De vormen laeten, slaepen, zweer (= zwaar), die in geschriften van Van Schaick (Dwingeloo) worden gevonden, zijn onjuist.
Van daodelijk is gevormd dolkies, ook daokies; van daarmede − vgl. in 't Nederlandsch meteen uit metdien − komt dommee, dommet; waarnaast ook dommies onder invloed van 't vorige woord, dat dezelfde beteekenis heeft, en tamee, tammegies (Coevorden), dat van anderen oorsprong is maar op het vorige woord wellicht invloed heeft gehad. Emmen bv. heeft damet.
De volkomen en gerekte a, die oorspronkelijk kort was, en kort is gebleven, klinkt nog a in 't Z.−O. en midden van Drente, maar is naar 't Noorden in ao overgegaan, eerst nog met overwegenden a−klank, dan heldere ao, verder naar den Groningschen kant doffe ao of (Gasselte, Zuidlaren) oo. Valtermond, Exloo, Borger, Schoonloo, Elp, liggen hier aan den noordelijken rand van het a−gebied, Roswinkel ligt er buiten, Hoog− en Laag−Halen hebben a, Witten en De Haar steeds ao. In genoemde grensplaatsen en alle zuidelijker gelegen dorpen spreekt men: zwaan, haan, kraag, maag, maagd en raaf (voor zoover men deze beide woorden gebruikt), halen, gaten, gapen (N.Dr. gappen en gaopen), apen, laken (zelfst.nw.), kraken, manen (werkw.), zaak, gaas, raum, kakelen, ratel, bladen, knagen en, met uitsluiting van Schoonloo: water, wagen, jagen, dagen, haas, laden, hagel, plaat, graven, aker, glazen, kamer, schamen, maken, paar, laat.
Borger heeft ao in dalen, malen, betalen, nakend (d.i. naakt), lade; Valtermond in manen (van een paard), kater, staal (monster); Elp in akelig (uitgespr. aokelk).
Verder wankelen in de grensstreek kamer, schade, gaar, baan, vaak, stapel, baker (waarvoor Hooghalen, Dalen, baakster, Borger baokster, Gieterveen, Donderen baokerske), baden (in plaats van het gewone baaien vindt men baoien te Valte, Valtermond, Borger, Odoorn, Exloo).
Uit historische gegevens blijkt, dat de grens vroeger veel noordelijker lag: vader en taal komen maar alleen meer voor te Coevorden, De Wijk, Ruinerwold, Hoogeveen en Beilen; het eerste bovendien nog te Dalen en Halen.
Naar den westkant gaat de a over in è, de Ruinerwoldsche a is al niet zuiver meer en leidt het veranderingsproces in, te Ruinen en Meppel zegt men ae, te Havelte, Wapserveen, Wapse, Diever, Dwingeloo en Smilde ae of è.
Terwijl dus de lange a overal ao is geworden, vertoont de korte volk. of gerekte a zich op drie wijzen en zegt men dus in het
Z.−O. N. W.
Hij
jaagt, jègt, jaogt
met de(n)
wagen (waag), wègen, waogen.
Het schip
vaart, vèrt, vaort
deur het
water, weter, waoter van de vaort.
Men slaopt in de
kèmer, kèmer, kaomer
en legt iets in de taovel−
la, lè, lao
enz.
Opmerkelijk is het, dat de a in haak, raar, schaaf, zamen, baal, in sommige streken als een lange en in andere als een korte is behandeld.
In plaats van kakelen komt niet alleen in 't W. kèkelen voor, maar ook in 't N. en O. kékelen (= druk praten van vrouwen); in plaats van wateren (= drenken van vee), niet alleen wèteren, maar in de a−streek ook wéteren, Koev. wettern (= mesten). Te Zuideropgaande, gem. Hoogeveen, bestaan wèteren en wéteren beide, Havelte heeft wétern. Deze verandering moet niet met de vorige verward worden. Het komt bij veel woorden voor, dat − meestal 't gevolg van i−umlaut − uit onv. a, en en volk. a of ao zijn ontstaan e, é en öa. Ik zal enkele voorbeelden noemen.
Helster (Eelde, Peize, Havelte), gres (Balinge, Elp, Beilen, Hooghalen, Borger, Valte, Emmen, Sleen, Zweeloo, Oosterhessels, Dalen) of grös (Meppel, Ruinen, Zuidwolde, Hoogeveen, Holl. Veld, Schoonoord), jes (Dalen, Emmen, Valte), schenzen (Anloo, Borger) of schensken (Emmen, Norg), kettien (Balinge), edder (Dalen, Zweeloo, Emmen, Valte, Balinge, Beilen, Hooghalen), zelve, vremd of vrömd, ledder, messels (hiervoor te Ruinen, Holl. Veld bleekens), del (Zuidwolde) en pokdellig, lenteren (Zuidwolde), penden (verouderd), krenge (Dwingeloo, Havelte, Smilde) of krang(e) (Hooghalen, Hoogeveen, Ruinen, Meppel), antesten (Z.W.) met de beteekenis van halster, gras, jas, takkenbossen, katje, adder, salie, vreemd, ladder, mazelen, gat, pokdalig, lanterluien, beboeten, verkeerd, aantasten. Verder: geev', heeg', leeg, smelen (Dalen, enz.), smelik (Ruinen, Ruinerwold, Meppel, Hoogeveen), keez', kremer, zwerel, scheper, speken (Norg, Vries, Smilde, Ruinen) of spieken (Havelte, Dalen, Emmen, Oosterhesselen, Borger) of spaoken (Annen), hering, geehonger, dele vallen (Z.Dr. dale), verdweln (Sleen, Dalen, Valte, Hoogeveen, Havelte) en verdwöln (Emmen, Oosterhesselen) alsmede verdwaelen (Meppel) en verdwaolen (Borger), scheer'; mejen, zejen, drejen, krejen (met onvolk. e in 't N., met volk. e naar 't Z. of met aai aan de Groningsche grenzen), hi get en stet met de beteekenis van gaaf, haag, laag, smalen, smadelijk, kaas, kramer, zwavel, schaapherder, spaken, haring, geeuwhonger (volksafleiding: e uit a), naar beneden, verdwalen, schaar, maaien, enz., hij gaat en staat. En ten slotte: schöper (Ruinen, Hoogeveen, Zuideropgaande, Holl. Veld) en in de zelfde streek Öaltien en Klöassien naast scheper, Aoltien en Klaossien, töafeltiesaovend (Coevorden), oudejaarsavond, röaken (Dwingeloo), raken, röakelen, rakelen, vöaren (Zweeloo. Oosterhesselen, Dalen, Emmen, Valte, enz.), varen, röatelen, blöakeren, bläokerig, nöadzak, verdwöalen, brömmel (met ö uit öa verkort).