Geschiedschrijving wordt soms onderscheiden van geschiedvorsing. Geschiedschrijving richt zich op het schrijven van samenhangende verhalen over historische gebeurtenissen. Hierbij zullen niet alle gegevens aan de orde kunnen komen, ten eerste omdat er teveel van zijn, ten tweede omdat ze zich niet laten formaliseren, ten derde vanwege de onderbepaaldheid van iedere theorie door de gegevens (Pierre Duhem, Willard van Orman Quine). Iedere theorie selecteert zijn gegevens, maar dit feit lijkt bij de geschiedschrijving soms een extremere rol te spelen, omdat de eigenlijke onderwerpen van de geschiedschrijver niet zintuiglijk toegankelijk zijn, en hij of zij moet proberen te reconstrueren uit de bronnen die wel beschikbaar zijn, hoe de gebeurtenissen uit het verleden zich hebben voorgedaan. De geschiedschrijving wordt wel vergeleken met de literatuur, maar die vergelijking heeft maar zo zijn beperkingen, aangezien de historicus zich altijd iets gelegen zal willen liggen aan normen van waar- en werkelijkheid (is het plausibel dat het zus of zo gebeurd is), terwijl de literator andere doelen nastreeft en hem nooit verweten kan worden dat zijn personages fictioneel zijn.
Uiteraard is het niet zo gemakkelijk de waarheid van de beweringen van historici te bewijzen (of falsifiëren). Een correspondentietheorie van historische waarheid lijkt alleen te verdedigen, als men de bronnen als de te verklaren werkelijkheid ziet. Epistemologisch gezien moeten we wel coherentist zijn met betrekking tot de geschiedschrijving.