Weeshuizen zijn gestichten of instellingen voor de verzorging van ouderloze kinderen en kinderen voor wie de ouders niet zelf kunnen zorgen. Er zijn weeshuizen met diverse benamingen voor verschillende doelgroepen, zoals: het Burgerweeshuis, het Stadsweeshuis en het Arme (half)wees-huis. Er waren de algemene overheids- en de fundatie- ofwel stichtings-weeshuizen.
Ook waren er weeshuizen per gezindte, zoals; Hervormd, Gereformeerd, Luthers en Rooms-Katholiek. Het principe van weeshuizen bestaat al sinds de 1e eeuw. Toen bestonden er zogenaamde orphanotrophia als een van de methodes voor de zorg voor wezen.
De Joodse Halacha stelde verplicht dat er gezorgd diende te worden voor weduwen en wezen, en in het oude Athene was eveneens wettelijk geregeld dat kinderen wier ouders waren gesneuveld door militaire dienst recht hadden op verzorging. Plato pleitte al voor het feit dat wezen onder zorg van openbare verzorgers moesten worden geplaatst die voor hen zouden zorgen als ware het hun eigen kinderen. In de middeleeuwen namen vaak kloosters de zorg van wezen op zich.
Hoewel de meeste weeshuizen tot het begin van de 19e eeuw weinig tot geen onderwijs boden (men leerde wel praktische vakken op Fundaties), gingen ze later, en zeker na 1874 (Kinderwetje van Van Houten) over tot het opleiden van hun pupillen (tot ca. 14 jaar op school, daarna een vakopleidingen en tenslotte uit werken tot hun meerderjarigheid).
De pupillen van weeshuizen droegen vaak uniforme kledij. Een fel contrast in het weeshuis was het voorhuis met de vaak weelderige Regentenkamer en het povere achterhuis waar de (half)wezen of arme kinderen verbleven.
Vaak waren er gescheiden ingangen voor de regenten en de wezen. In de 20e eeuw begon de houding tegenover weeshuizen sterk te veranderen. Weeshuizen werden steeds vaker gezien als een van de slechtste alternatieven voor wezen, en alternatieve mogelijkheden zoals adoptie of wezen onderbrengen bij andere familieleden of gastgezinnen kregen de voorkeur.
Vanaf de jaren 50 gingen weeshuizen zich steeds meer richten op de mogelijkheden om wezen nog wel in contact te laten komen met andere familie.