Kandelaar voor vijftien kaarsen, die naar zijn op een eg gelijkende vorm ook wel kaarsegge werd genoemd. Werd gebruikt tijdens de Donkere Metten, onderdeel van het getijdengebed van Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Paaszaterdag. Na elk van de veertien psalmen werd telkens één paars getinte kaars gedoofd.
De laatste kaars, wit van kleur, werd onder het zingen van de lofzang van Zacharias (het Benedictus) achter het altaar gebracht, zodat het licht niet zichtbaar was. Na het dichtslaan van de zangboeken kwam de kaars weer te voorschijn als verwijzing naar de verrijzenis van Christus.