Dr., werd geboren 18 Augustus 1823 te Avenhorn als zoon van goed Roomsch-Catholieke ouders. In 1848 werd hij te Utrecht cum laude tot doctor in de geneeskunde gepromoveerd.
Hij vestigde zich te Westwoud en wijdde zijn vrijen tijd eerst aan minder gelukkige oefeningen in de poëzie, daarop aan de geschiedschrijving, waarmee hij naam gemaakt heeft. In 1856/1857 gaf hij uit: Het Catholicisme met betrekking tot de beschaving van Europa.
Tegenover Motley’s Rise of the Dutch Republic stelde hij zijn hoofdwerk: Geschiedenis der Nederlandsche Beroerten in de XVIe eeuw. Het kwam uit van 1865—1868 vooral op aanmoediging van Alberdingk Thijm, een van Nuyens’ beste vrienden.
Door de eenzijdige Roomsche belichting mist het overigens eerbiedwaardig werk de noodige objectiviteit en ondervond daardoor veel bestrijding.Om de Roomschen ook in het openbare leven te organiseeren en voor te lichten, begon Nuyens de uitgave van de Katholieke Nederlandsche Brochurenvereeniging.
In 1871 richtte hij met hetzelfde doel, bijgestaan door zijn jongeren vriend Dr Schaepman, het tijdschrift De Wachter (in 1874 Onze Wachter) op, die tot 1885 bestond en veel voor de bewustwording onzer Roomsche landgenooten heeft gedaan.
Groot succes had Nuyens’ Vaderlandsche Geschiedenis voor de Jeugd (1870, 25e uitgave in 1905). Verder schreef hij nog: Algemeene Geschiedenis des Nederlandschen Volks{ 1871—1882), waarin hij de historie van alle Nederlandsche Gewesten beschrijft; Geschiedenis van het Nederlandsche volk van 1815 tot op onze dagen (1883), dat een zeer persoonlijk stempel draagt; Geschiedenis der kerkelijke en politieke geschillen in de republiek der zeven Vereenigde Provinciën (1886/1887). Voorts nog tal van brochures en artikelen in tijdschriften en bladen (o.a. in een weekblad de Nieuwe Noord-Hollander).
Als historicus heeft Nuyens een Roomsche geschiedbeschrijving gegeven tegenover de Liberale en Calvinistische. Bewonderenswaard is de omvang van zijn werken en de breedheid van zijn studie, wanneer men let op zijn zeer drukke dokterspraktijk. Begrijpelijk is evenwel, dat vooral een historicus van professie als Prof. Fruin, veel rechtmatige en soms vernietigende kritiek op Nuyens’ werk liet hooren.
Als politicus was hij aanvankelijk vrij sterk, later minder, liberaal-gezind, hoewel steeds vóór alles vurig Roomsch-Catholiek. Tegen samenwerking met de Anti-Revolutionairen, gelijk die door Dr Schaepman, het dagblad De Tijd en vele Roomschen steeds meer gezocht werd, had hij groote bezwaren. In de Nieuwe Noord-Hollander van 17 September 1871 schreef hij zelfs:
„Bovendien moeten de Roomsch Catholieken bedenken, dat de partij van Groen in veel opzichten voor hen gevaarlijker is, dan zelfs de liberale”. Nuyens meende ten onrechte dat door de orthodoxe Protestanten en vooral door Groen een Calvinistische staatskerk begeerd werd.
In 1872 weigerde Nuyens aanvankelijk deel te nemen aan de feestviering ter herdenking van den lsten April 1872. Toen bleek, dat het feest in het teeken van „neutraliteit” en kleurloosheid zou staan, beloofde hij, anders dan Alberdingk Thijm, medewerking. Over deze kwestie correspondeerde hij met Groen. Hoezeer hij dezen waardeerde, blijkt wel uit het slot van één zijner brieven: „Met de meeste hoogachting voor uwen onbezweken strijd voor hetgeen gij waarheiden recht denkt te zijn, met bewondering voor uwe ijzeren consequentie, maar tegelijkertijd met zekere smart, omdat wij niet samen kunnen werken, integendeel elkander moeten bestrijden” enz.