Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Troglodieten

betekenis & definitie

zijn holbewoners. In alle tijden zijn er menschen geweest, die hun woning vonden in holen en grotten.

Reeds Job heeft ze gekend, die wonen in de holen des stofs en der steenrotsen (Job. 30 : 5 en 6). Ook de Bijbelsche naam Horieten (Deut. 2 :12, 22; Gen. 36 : 20—30) wordt weleens verklaard als „holbewoners”, misschien evenwel ten onrechte.

Oude schrijvers spreken eveneens van de troglodieten. Strabo beschrijft de holbewoners aan de kust van de Roode Zee in Egypte en Aethiopië; ook noemt hij ze in den Kaukasus.

Maar niet alleen in de hooge oudheid, ook in den tegenwoordigen tijd zijn er volksstammen, die in holen wonen. Wij behoeven slechts te denken aan de Toala’s van Zuid-Celebes, een primitief (evenwel met de Boegineezen sterk vermengd) volkje, holenbewonende jagers en verzamelaars, die nog in het steentijdperk verkeerden.

Verder de Semangs op Malakka en vroeger ook de Boschjesmannen.Zoo worden troglodieten vermeld in alle perioden van den historischen tijd. Maar ook in den voorhistorischen tijd hebben menschen in holen gewoond. En van de troglodieten uit den steentijd vindt men in vele grotten merkwaardige cultuurresten. De holen hebben hen gediend als vaste woonplaatsen, niet als tijdelijk verblijf, zooals voor vluchtelingen (Hebr. 11 : 38).

De meest bekende grotten, waarvan het onderzoek ons veel geleerd heeft over de leefwijze der troglodieten in den steentijd, zijno.rn.de holen van Mas d’Azil (in Zuid-Frankrijk), Altamira (provincie Santander in Spanje), het Drachenloch (in het Tamina-dal, Zwitserland). Wat de grotten vooral beroemd heeft gemaakt, zijn de schitterende kunstwerken op de wanden, hetzij met een scherp voorwerp gekrast (petroglyphen), hetzij als schilderstukken, hetzij zelfs als reliefbeelden in fraaie kleuren. Dikwijls heeft men zich afgevraagd, hoe het mogelijk was dat de mensch uit den steentijd in die donkere holen schilderde. Waarschijnlijk hebben zij lampen gekend van been of steen, waarin vet of merg de brandstof leverde. En waarom teekenden de troglodieten zulke dieren? Vermoedelijk niet alleen gedreven door kunstzin; waarschijnlijk kunnen we hier denken aan tooverij voor de jacht, misschien ook wel aan totemistische doeleinden. Hierop wijzen met name de vondsten in Drachenloch: daar kan men uit de verzameling der jachttrofeeën afleiden, dat de troglodieten in den ouderen steentijd den primitieven jacht- en offercultus kenden — en er dus duidelijke teekenen zijn van een hooger geestesleven der menschen ook in het paleolithicum.

(Emil Bachler, Das Drachenloch. Band 57 des Jahrbuches der St. Gallischen Naturwissenschaftlichen Gesellschaft; Th. Mainage, Les Religions de la Prehistoire; H. Obermaier, Der Mensch der Vorzeit.)

< >