van het Italiaansche travestire, verkleeden. Als tooneelterm in zwang om er mee aan te duiden het zich verkleeden van éénzelfden acteur of éénzelfde actrice om even later op te komen in een andere rol; of ook: het zich verkleeden van een man in vrouwenkleederen of omgekeerd (waartegen overigens de Schrift reeds waarschuwt in Deut. 22:5, beoogende het heilig houden van het door God bij schepping gegeven onderscheid der geslachten).
Op literair gebied is het een literatuurvorm waarin het burleske, het potsierlijke, het belachelijk maken van het verhevene, zich gaarne openbaart, met het doel op te komen tegen valsch pathos en ziekelijke overdrijving. Het behoudt dan het verheven onderwerp, het metrum, de versmaat, en het rijm, schoon desnoods kreupelrijm. Maar de taal, de vorm, waarin de verheven inhoud wordt gegoten, past er dan niet bij. Juist het omgekeerde dus van de parodie (zie het art.) waarin de vorm wordt bijgehouden maar een potsierlijke inhoud voor den verhevenen wordt in de plaats gesteld. Dr J. te Winkel in zijn De ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde II 497 v. noemt het burleske een variëteit van het precieuse; op vernuftsspeling komen beide grootendeels neer; beide trachten te verrassen en in verwondering te brengen; maar is het vermommingskleed bij het precieuse kunstig geweven en schitterend voor het oog, bij het burleske is dat gewaad een lompenpak.
De kwestie (al kwam het burleske reeds in de oudheid voor) is van betrekkelijk jongen datum. Bekende vertegenwoordigers zijn in Frankrijk Marivaux en Scarron (Le Typhon ou la Gigantomachie, 1644; Le Virgile travesti, 1648—’53: góden en heroën der oudheid in een koddig anachronistische omgeving straattaal sprekend in vloeiende verzen!). In Duitschland Blumauer (Aeneïde). Navolger van Scarron was ten onzent Focquenbroch (vertaling van Scarron: Typhon of de Reusen-stryt, in vijf zangen; zelfstandig : parodiëering van de tien Eclogae van Virgilius). „Geheel burlesk”, zooals hij zelf zegt, is ook Bilderdijks Robbert de Vries, in vijf zangen (1805). Dit burleske was zelfs de lievelingstrant van Van Oosterwijk Bruyn (Orpheus, Philemon en Baucis e. a.). Sterk was Jacob van Lennep er in (De draad van Ariadne e.a.).
Zijn Tafereelen uit de Geschiedenis des Vaderlands tot nut van groot en klein lagen op dezelfde lijn; de vervaardiger heeft hiervan echter weinig genoegen beleefd (vgl. Dr J. te Winkel a. w. 11 497 v.; IV 247, 399, 728 v.).