Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Tijdrekening

betekenis & definitie

Reeds in de oudheid was het de taak der sterrenkunde te zorgen voor een goede tijdrekening. Ons tegenwoordig systeem van tijdrekening is geleidelijk ontstaan.

De natuurlijke tijdseenheden zijn de dag, de tijd noodig voor een omwenteling van de aarde om haar as, en het jaar, de tijd benoodigd voor de beweging van de aarde om de zon. Daarnaast werd bij de oudste volkeren gerekend met een maanmaand. Een nieuwe maand begon, zoodra ’s avonds in het Westen de smalle sikkel der Nieuwe Maan zichtbaar werd. De maanmaanden zijn gemiddeld 29½ dag lang. Vatte men 12 van deze maanmaanden samen tot een maanjaar, dan telde dit laatste dus 354 dagen. De afwisseling der jaargetijden houdt echter verband met het zonnejaar van 365'/4 dag.

Wanneer men met maanjaren rekende, begon een bepaald jaargetijde niet steeds in dezelfde maand, wat voor landbouwende volken een bezwaar was. Men moest daarom zoo nu en dan een schikkelmaand invoegen. In Griekenland is langen tijd een bepaald systeem in gebruik geweest: in een periode van 19 jaren had men 12 jaren van 12 maanmaanden en 7 jaren van 13 maanmaanden (cyclus van Meton). Bij de Egyptenaren rekende men niet met maanmaanden. Men liet een jaar bestaan uit 12 maanden van 30 dagen en 5 extra-dagen.

De grondslag van onzen tegenwoordigen kalender, welke uitsluitend naar de zon geregeld wordt, werd gelegd door Julius Caesar, in 46 v. Chr. Hij stelde een jaar in van 365 dagen met om de 4 jaren een schrikkeljaar van 366 dagen. Men noemt dit de Juliaansche tijdrekening. Hierbij telt het jaar gemiddeld 365¼ dag; maar in werkelijkheid telt een jaar 365,2422 dagen. Dit verschil was oorzaak, dat in het laatst der middeleeuwen de voorjaarsnachtevening op 11 Maart viel in plaats van op 21 Maart.

Paus Gregorius XIII stelde daarom in 1582 vast, dat eerst 10 dagen zouden worden overgeslagen en dat vervolgens in elke 4 eeuwen 3 schrikkeljaren zouden uitvallen. De eeuwjaren waren slechts schrikkeljaren, wanneer zij door 400 deelbaar waren. Het Gregoriaansche jaar is gemiddeld 365,2425 dagen lang, wat slechts weinig verschilt van het werkelijke jaar. De Gregoriaansche tijdrekening werd in de Roomsch-Catholieke landen dadelijk ingevoerd, in de Protestantsche landen eerst langzamerhand in den loop der 17e en 18e eeuw. De Grieksch-Catholieke landen zijn eerst den laatsten tijd tot deze tijdrekening overgegaan, Rusland in 1917.

De onderverdeeling van den dag in 24 uren, 24 X 60 minuten en 24 X 60 X 60 seconden is ons overgeleverd uit Babylon.

Wanneer een plaats B 15° Westelijker ligt dan een plaats A, zal B een uur later middag hebben dan A. Plaatsen, die op denzelfden meridiaan liggen, hebben tegelijkertijd middag. Men heeft, uitgaande van den meridiaan van Greenwich meridianen getrokken op 15° afstand van elkaar en zoo de aarde verdeeld in een aantal tijdzones. Om zooveel mogelijk te voorkomen, dat men in één land van plaats tot plaats verschillenden tijd zou aantreffen, hebben bijna alle staten als wettelijken tijd voor hun geheele grondgebied den middelbaren zonnetijd van het midden van hun zóne ingevoerd. De Vereenigde Staten van Noord-Amerika bestrijken 5 zónes, die ieder hun eigen tijd hebben: Atlantic, Eastern, Central Mountain en Pacific time. Slechts drie staten hebben zich onttrokken aan deze internationale regeling en veroorloven zich de weelde van een eigen tijd; het zijn: Columbia, Ecuador en Nederland.

< >