Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Theïsme

betekenis & definitie

is het stelsel dat in de Theologie en Philosophie staat eenerzijds tegenover het Deïsme, anderzijds tegenover het Pantheïsme. Het Deïsme maakt God van het schepsel los en berooft den mensch van Gods gemeenschap, het Pantheïsme laat die gemeenschap schijnbaar bestaan, maar het vereenzelvigt Schepper en schepsel, beschouwt het schepsel als deel van den Schepper, en Iaat in het Al-ééne het goddelijk en menschelijk leven saamvloeien.

Het Deïsme weet van de transcendentie Gods, het Pantheïsme van de immanentie Gods, beide stelsels kennen een deel der waarheid, vatten haar eenzijdig op en werken haar gebrekkig uit. Het Theïsme mijdt de fout van het eenzijdig Deïsme en van het eenzijdig Pantheïsme die uitsluitend öf de transcendentie 6f de immanentie stellen, het handhaaft de beide waarheden èn dat God gescheiden van en verheven boven al het geschapene in Zichzelven bestaat, èn dat God nauw met de schepping verbonden is, en woning houdt in het schepsel.

Het Christelijk Theïsme kent beide waarheden, stelt ze in juist verband, houdt ze in het rechte evenwicht en brengt ze tot een harmonische ontwikkeling.Wat den naam van dit stelsel aanbelangt, zoo valt op te merken dat Deïsme en Theïsme feitelijk hetzelfde woord is. Beide namen drukken uit dat men aan het bestaan van God gelooft en zich welbewust stelt tegenover het Atheïsme. Deïsme is de Latijnsche, Theïsme de Grieksche naam voor hetzelfde woord, en het is het eigenaardig karakter van die beide talen, dat aan die twee woorden een onderscheiden beteekenis verleend heeft. De Latijn drukt zijn gedachte helder en klaar uit, maar de Griek wint het van hem in diepte van gedachte en in wijsgeerigheid van zin. Zoo is de naam Deïsme aan het Latijn ontleend en draagt het stempel van oppervlakkigheid, en de naam Theïsme aan het Grieksch dat getuigt van diep wijsgeerig nadenken. Het Deïsme werd in Engeland, het Theïsme in Duitschland geboren.

Het Theïsme kwam op als reactie tegen het Pantheïsme, dat van God bij voorkeur in het onzijdig sprak. Men noemde God het goede, het oneindige, het hoogste. Daartegenover stelde de Theïst de persoonlijkheid Gods, en noemde God de goede, de heilige, de hoogste. Maar al is de naam Theïsme voor het eerst door de philosophen gebezigd om uitdrukking te geven aan de gedachte der persoonlijkheid Gods, dit neemt niet weg dat de Christelijke Theologie haar eigen gedachte onder dien naam tot ontwikkeling bracht. Men spreekt dan nader van Christelijk Theïsme.

Dit Theïsme nu erkent Gods transcendentie boven èn Gods immanentie in de schepping. Het weet God gezeten op den troon in den hemel, maar ook wonend in het hart van Zijn kind op aarde. Het weet dat God hemel en aarde geschapen heeft, maar óók dat Hij die schepping als met Zijn hand onderhoudt en regeert. Het weet dat God zeer hoog woont in het verhevene, maar ook dat geen muschken op aarde valt zonder Zijn wil. Het Theïsme belijdt een God van verre, maar ook een God van nabij, die hemel èn aarde vervult. Jeremia 23 : 23, 24 is de classieke plaats die de diepe gedachte van het Christelijk Theïsme openbaart en duidelijk uitspreekt.

De Pantheïst vereenzelvigt Schepper en schepsel, God en natuur, het oneindige en het eindige, tijd en eeuwigheid, stof en geest, ziel en lichaam, het leert dat alles in elkander vervloeit, nergens eenige grens latende. De Deïst stelt een absolute scheiding tusschen God en wereld, het zienlijke en het onzienlijke, het het tijdelijke en het eeuwige, en ziet nergens eenige band, want God heeft de schepping aan de fortuin prijs gegeven en houdt geen bemoeienis met haar.

Maar de Christelijke Theïst protesteert èn tegen die onheilige vermenging èn tegen die liefdelooze scheiding. Want, en dit stelt hij tegenover den Pantheïst, God is van eeuwigheid zonder schepping levende in volzaligheid en heerlijkheid. Hemel en aarde zijn in den beginne geschapen, wel door God voortgebracht, maar niet uit God geworden, en dus levende naar eigen aard en wet. Maar, en dit stelt hij tegenover den Deïst, die God heeft nooit laten varen de werken Zijner handen. Hij vervult hemel en aarde met Zijn inwonende kracht, en Hij regeert alle dingen met Zijn hand. De Pantheïst ontheiligt God in Zijn wezen, de Deïst miskent Gods Vaderliefde.

De Theïst eerbiedigt de heiligheid Gods, maar erkent Zijn liefde en trouw, en hij weet van de blijvende band tusschen God en het werk Zijner handen. Valsch is het beeld van den Deïst, alsof God, na het heelal te hebben voortgebracht, gedaan heeft als een technicus die een machine vervaardigt en er dan niet meer naar omziet. De schepping is veeleer als een huis, door God gebouwd, en waarin Hij woning houdt. En nu gaat de Pantheïst den Inwoner en het Heelal met elkander vereenzelvigen, maar de Theïst maakt terdege onderscheid tusschen het Heelal als huis en God als Inwoner in dat huis. De Pantheïst loochent de Schepping en gewaagt van een eeuwige woning; de Deïst loochent de onderhouding en weet niet van Gods inwonen in de schepping. Maar de Theïst die God èn van verre èn van nabij kent, die transcendentie èn immanentie belijdt, verstaat èn de schepping èn de onderhouding en regeering van alle dingen.

De belijdenis en handhaving van het Christelijk Theïsme is van het grootste belang, om de Christelijke religie zuiver te houden. De Geest Gods was in de profeten en in de apostelen, maar de profeten en apostelen zelven waren bloote schepselen. God woonde in Sion, maar Sion zelf was een berg als de andere bergen. In Christus woont de volheid der Godheid lichamelijk, maar in Zijn menschelijke natuur is en blijft Christus waarachtig mensch, den broederen in alles gelijk, uitgenomen de zonde. De Heilige Geest woont in het lichaam van Christus, maar de uitverkorenen zijn en blijven geschapen menschen. De Heilige Geest bidt in Gods kinderen, maar het gebed der vromen blijft toch hun eigen gebed.

De Heilige Geest werkt in en door de Sacramenten, maar de uitwendige teekenen zijn en blijven water, brood en wijn, aardsche elementen. Dit alles is de idee en gedachte van het Christelijk Theïsme, toegepast op de Christelijke religie zelve. Niet alleen in het rijk der natuur maar ook in het rijk der genade is God immanent aanwezig, maar Hij is en blijft God, en het schepsel is en blijft creatuur.

In den aanhef van het Onze Vader wordt een prachtige formuleering gegeven van het probleem dat God nabij ons en toch verre van ons is. Die aanhef luidt: Onze Vader, die in de hemelen zijt. Die aanspraak: Onze Vader, houdt in dat God Zijn oog op ons laat rusten, ons leidt door Zijn hand, ons drukt aan Zijn Vaderhart, dat Hij ons niet begeeft en verlaat. De toevoeging: die in de hemelen zijt, doet ons verstaan dat Hij ook zeer verre van ons is, in het hooge en verhevene, en dat wij van Zijne majesteit niet aardsch gedenken mogen.

De mensch naar Gods beeld geschapen zou zijn God hebben leeren kennen èn in Zijn transcendentie èn in Zijn imanentie, God als Schepper van hemel en aarde, maar ook die hemel en aarde met Zijn tegenwoordigheid vervullende. De mensch, het beeld Gods verloren hebbende, kan niet komen tot de harmonische samenvatting der transcendentie en der immanentie, en met zijn verduisterd verstand komt hij op het dwaalspoor om óf de transcendentie te vervormen tot een wijsgeerig Deïsme, dat Gods Vaderliefde miskent, èf de immanentie te verbasteren tot een onheilig Pantheïsme, dat God en creatuur vereenzelvigt. De zonde werd moeder van een dubbele caricatuur in de kennisse Gods, van het Deïsme en van het Pantheïsme.

Nu moge er een wijsgeerig Theïsme zijn dat tegenover het Pantheïsme de persoonlijkheid Gods handhaaft, het theologisch Theïsme aanvaardt de bijzonder openbaring dat God in natuur en genade een God van nabij èn van verre is.

< >