Een ketter uit de 12de eeuw. Zijn naam wordt zeer verschillend geschreven Tanchelinus, Tanchelmus, Tanquelmus, Tandericus, Tanszelinus, de geschiedschrijver Heda noemt hem zelfs Landelinus.
Het meest waarschijnlijk is, dat hij Tanchelinus of Tanchelmus heette. Het ontstaan dezer beide namen is aldus te verklaren, dat men m aangezien heeft voor in.
Van de plaats en den tijd zijner geboorte is niets bekend. Waarschijnlijk was hij afkomstig uit Vlaanderen.
Hij was geen priester of monnik, maar een leek. De voornaamste bronnen over zijn leven zijn1°. een brief van de Utrechtsche kerk geschreven aan den aartsbisschop van Keulen en
2°. wat we opgeteekend vinden omtrent Tanchelm in het leven van den heiligen Norbert.
Hoewel Tanchelm een leek was, heeft hij toch een belangrijke plaats gekregen in de historie der kerk. Omringd door duizenden trok hij het land door. Hij wist de schare door buitengewone welsprekendheid te boeien. Men begroette hem overal als een godsgezant. Hij arbeidde omstreeks het jaar 1100, en zijn arbeid vond plaats in de „zeeplaatsen”. (Daaronder werden verstaan Zeeland bewester Schelde en de Vier ambachten d.i. het vierde gedeelte van het bisdom Utrecht). Het volk in die zeeplaatsen was „ruw en zwakgeloovig”.
De manier van Tanchelms optreden was eigenaardig. Hij begon met zijn gevoelens in het geheim te verspreiden. Eerst werkte hij op de zwakke gemoederen der vrouwen. Had hij door haar de echtgenooten gewonnen, dan preekte hij niet meer clandestien, maar van de daken. Hij verscheen niet als een boeteprediker, maar als een kerkvorst. Hij was omstuwd door trawanten, die zwaard en banier voor hem uitdroegen.
Tot zijn trouwste trawanten behoorden de gewezen priester Everwacher en de smid Manasse. De ketterijen van Tanchelm waren o.a. de volgende: hij verklaarde de gehoorzaamheid aan de aartsbisschoppen en priesters voor niets. De kerken noemde hij plaatsen der ontucht. Hij erkende de sacramenten niet, wanneer ze door zedelooze priesters bediend waren. Aan de heiligheid der bedienaars van de sacramenten ontleenden deze hun kracht. Tanchelm verdeelde het lichaam van Christus(Utrechtsche brief) d.w.z. hij scheidde zichzelven en de zijnen van de kerk af, en hij noemde zich God.
Dit laatste moet men goed verstaan. De Utrechtsche brief zegt daarvan: Tanchelm noemde zich God, verzekerende, dat, indien Christus daarom God is, omdat Hij den Heiligen Geest bezat, hij niet minder God kon genoemd worden, dewijl hij de volheid des Geestes ontvangen had. Men verhaalt, dat hij zulk een magnetischen invloed uitoefende, dat velen zijn badwater als iets bijzonders beschouwden en dat vrouwen zichzelve zelfs overgaven aan Tanchelm in de tegenwoordigheid van haar mannen. Eindelijk werd Tanchelm gevangen genomen. Hij wilde met Everwacher en Manasse naar Rome gaan, maar wij weten niet waarom. Hij kwam echter terecht in de gevangenis te Keulen.
Daaruit wist hij te ontsnappen. Hij ging weder naar Antwerpen. Een ijveraar, een priester, herkende hem en sloeg hem dood. Tanchelm was een man met populaire spreekgaven, een man, die veel invloed uitoefende op het volk. Hij bestreed de zedeloosheid der priesters, maar deugde zelf niet. Hij was uiterst verwaand. „Zijn opkomen was een triumf, zijn einde een moord”.
Tanchelijn, door H. G. Jansen, Antwerpen, 1867. Verhandeling van Js de Vries in den Kalender der Protestanten, 1862, pag. 74, en J. H. Landwehr in de Vrije Kerk, jaargang 1889.