De groote Synode van Dordrecht is onbetwist het meest belangrijke feit uit de geschiedenis van de Gereformeerde kerken in Nederland. Nimmer daagde hier te lande schitterender vergadering van kerken en personen.
In zekeren zin had men in Dordt een Gereformeerd oecumenisch concilie.In de leer werden besluiten genomen, welke den kerken van alle landen aangingen, weshalve den buitenlandschen afgevaardigden in de leer een keurstem werd verleend.
Op de Synode van Dordrecht ging het om de handhaving van de leer der vrije en souvereine genade Gods tegenover een hier te lande sterk gewassen krachtig aaneengesloten groep van semipelagianen. Feitelijk worstelden twee levensbeschouwingen om den voorrang. Aan den eenen kant stonden de Calvinisten, de „preciesen”; aan den anderen kant had men de geesteskinderen van Erasmus en Coornhert, de „rekkelijken”.
Na den dood van Arminius laaide de twist, die eerst een meer persoonlijk karakter gedragen had, al hooger op en leidde tot scheuring der kerken. Amsterdam’s kerk met haar Calvinistische predikanten Plancius en Trigland hield als „Synodale kerk” op het saamroepen van een Generale Synode aan. Ook de koning van Engeland drong op het houden van zulk een Synode met nadruk aan. De Staten van Holland daarentegen sloegen op al deze verzoeken geen acht.
Maar eensklaps kwam door het ingrijpen van Prins Maurits voor de benarde Calvinisten hulp (1617). Op den 29sten September 1617 werd in de Staten-Generaal het besluit gearresteerd om een Generale Synode bijeen te roepen. De tijd van saamroeping werd beraamd tegen 1 Mei 1618. Op voorstel van Gelderland werd Dordrecht gekozen als vergaderplaats, daar het als oudste der Hollandsche steden door zijn veilige ligging en zijn Calvinistische predikanten en bevolking zich aanbeval. Doordat de Prins in Holland en Utrecht de vroedschappen omzette en Overijsel werd overgehaald, werd nu in de Staten-Generaal unaniem tot het houden der Generale Synode besloten. Toch zou het nog 13 November 1618 worden, eer de groote Synode te Dordrecht op plechtige wijze kon worden geopend.
Einde October en begin November 1618 kwamen vele buitenlandsche godgeleerden te Dordrecht aan. (De Synode zou een internationaal karakter dragen). De Engelschen, onder wie een bisschop, staken met een schip van onze Admiraliteit over. Voorts kwamen er Paltzers, Hessen, Zwitsers, Genèvers, Bremers, Emdenaren en Nassauers; de Fransche en Brandenburgsche afgevaardigden zijn niet verschenen. Deze buitenlandsche gedelegeerden zouden niet slechts als ornamenteering dienst doen, maar hebben op den gang der beraadslagingen en de formuleering der besluiten een grooten invloed uitgeoefend en niet minder dan de inlandsche synode-leden aan heel het synode-bedrijf met ernst deelgenomen. Onder de binnenlandsche theologen trad Johannes Bogerman zeer op den voorgrond. Ook de Waalsche kerken hadden afgevaardigden gezonden en de hoogleeraren, ten getale van vijf aanwezig, kregen, geheel tegen het gebruik in, allen een keurstem. De Heeren Staten-Generaal zonden achttien politieke commissarissen met een vasten secretaris Daniël Heinsius. '“Aan hun voorzitter was de handhaving van den ordo externus (de uitwendige orde) opgedragen.
Den 13den November 1618 werd de Synode (na een bidstond) in de Kloveniers-doelen geopend. De pastor loei Ds Lydius sprak eerst met heldere stem een korte rede uit, waarna hij voorging in ernstig gebed. Geopend werd de Synode bij monde van den Gelderschen Raadsheer Martinus Gregorii. Op den 14den November werd het moderamen gekozen. Praeses werd Ds Bogerman; tot assessoren werden benoemd Ds Rolandus en Ds Faukelius; tot scribae werden aangewezen Ds Damman en Ds Hommius. Allen behoorden tot de Contra-remonstranten.
Als particulier secretaris werd aan Bogerman toegevoegd de bekende Engelsche theoloog Guilielmus Amesius. Dit moderamen beschikte over een breede invloedssfeer, zoodat de Remonstranten zelfs van een vóór-Synode spraken.
Nadat de Synode wettig geïnstitueerd was, stelde Bogerman terstond de behandeling van de bekende vijf artikelen aan de orde. Hij achtte het raadzaam de verspreiders dezer leer ter Synode te citeeren, waarop na veel delibereeren de voornaamste Remonstrantsche predikanten hoofdelijk werden gedaagd: 13 in getal. Nadat de citatie-brieven verzonden waren, werd besloten, dat de afgevaardigden der particuliere Synoden hun gravamina zouden inleveren, waarop de volgende punten in behandeling werden gebracht: de Bijbelvertaling, de Catechismus-prediking, het Catechetisch Onderwijs, de doop der Heidenkinderen, de voorbereiding der Candidaten en de Boeken-censuur (19 November tot 5 December 1618).
Den 6den December had de introductie der geciteerde Remonstranten plaats. Voorop schreed Episcopius, die zich gedragen zou als een voorzitter van een soort tegen-synode. Dwinglo zou als hun scriba fungeeren. Nu kon dus de groote worsteling beginnen. Den 7den December hield Episcopius zijn bekende rede, geleerd, sierlijk van stijl, met groote oratorie voorgedragen, maar zeer scherp tegen de binnenlandsche Godgeleerden, de Hoog Mogenden en Prins Maurits. Hij trad niet op als een gedaagde, maar als een officier van justitie, die zijn requisitoir opmaakt.
Toen Bogerman de copie der rede, door alle gedaagden onderteekend, opeischte, diende Episcopius een ander exemplaar der oratie in dan waaruit door hem de praelectuur geschied was, een bedrog, dat door den Praeses, toen het ontdekt werd, zeer werd gelaakt. Den lOden December namen twee Stichtsche Remonstrantsche predikanten bij de geciteerden plaats. Nu werd door de gedaagden op ernstige wijze het gezag der Synode betwist, omdat al haar leden scheurmakers en hun geslagen vijanden waren. Bogerman antwoordde met een prachtige oratie. Na een scherpen woordenstrijd en een besluit der Politieken werd in de zitting van 11 December door de geciteerden een „solemneele en duidelijke protestatie” gedaan, waarin zij voor de gansche Christenheid verklaarden deze Synode niet te kunnen houden voor een wettigen rechter der geschillen. Dit protest werd natuurlijk door de geheele Synode van de hand gewezen.
Hierop ontbrandde een niet minder felle strijd over de leer en de orde van handelen, welke uitliep op de wegzending der Remonstranten (14 Januari 1619). Volgens de Remonstranten had Bogerman op die wegzending met opzet aangestuurd. Dit is met de feiten in strijd. Wel deed hij een telkens herhaalde poging, door ondervraging van ieder der gedaagden afzonderlijk, de inspiratie van den club-geest te keeren. Zelf lokten de Remonstranten de wegzending uit en deze kwam dan ook op het meest psychologisch moment. De geciteerden bemantelden telkens hun eigen gevoelens, zochten dekking achter de omwalling van hun gewetens, vielen het supralapsarisch gevoelen van enkele Synode-leden zoo scherp mogelijk aan en deinsden zelfs voor het wapen van de obstructie niet terug, om op deze wijze de buitenlandsche godgeleerden af te matten, in de hoop, dat dezen straks onverrichter zake naar huis zouden terugkeeren. Dat Bogerman in zijn verbolgenheid hen met de bekende bulderrede uit de vergaderzaal heeft weggejaagd, is, hoewel te verklaren, niettemin te betreuren.
Na hun wegzending poogden de geciteerden nog langs schriftelijken weg een wig te schuiven tusschen de verschillende leden der Synode. De voorlezing van hun gevoelens eischte zelfs vele kostbare uren en zittingen. Op Calvijn, Beza en andere Gereformeerde theologen vielen zij scherp aan. De eene harde uitdrukking stapelden zij op de andere, ’t Werd een ware citatenoorlog, waarbij op het verband minder gelet werd. Voorts riepen zij de infra-lapsariërs tot beslistheid en getrouwheid op: God werd immers door de boven-val-drijvers tot auteur, werkmeester der zonde gemaakt. Maar de Synode handhaafde, dank zij de dikwerf meesterlijke leiding van haar kerkdijken praeses, de meer dan eens zwaar op de proef gestelde eenheid.
De leer der Remonstranten werd nu uit hun geschriften geput, geformuleerd en gewogen. Tal van geleerde mannen, zoowel inlandsche als buitenlandsche, voerden achtereenvolgens in de openbare zittingen het woord. Tal van vraagstukken passeerden de revue. Ook hadden in gesloten zittingen eenige samensprekingen plaats, waarbij heftige disputen tusschen Gomarus, Lubbertus en Scultetus aan de eene en de Engelschen en de Bremers aan de andere zijde plaats grepen.
De lezing van de gevoelens der verschillende colleges over de vijf artikelen geschiedde in comité-generaal van 7 tot 21 Maart. Hierop werden door een breede Commissie van redactie de Canones of Leerregels ontworpen. Tijdens de opstelling (van 25 Maart tot 16 April) werden alle zittingen geschorst. Toen volgde van 16 tot 18 April de approbatie van de ontworpen Leerregels. De veroordeeling van eenige harde uitdrukkingen van sommige supralapsariërs werd na felle woordenwisseling weggelaten. In de zitting van 23 April werd elke Leerregel door ieder Synode-lid eigenhandig onderteekend.
Einde April werd op last van de Heeren Politieken de Nederlandsche Geloofsbelijdenis herzien en werd ze unaniem goedgekeurd. In de zitting van 1 Mei kwam de herziening van den Catechismus aan de orde. Ook deze vond aller instemming. Op den 6den Mei 1619 had de publieke voorlezing en afkondiging in Dordrecht’s hoofdkerk op zeer plechtige wijze plaats. Op 9 Mei volgde het afscheid der buitenlanders. Een rijk festijn besloot deze meer dan nationale Synode.
Na het vertrek der buitenlanders transformeerde de Synode zich in een zuiver nationale. Op 13 Mei 1619 werden de zittingen heropend. Nu werden de vergaderingen in de Hollandsche taal gehouden, ’t Zelfde moderamen bleef zijn functies uitoefenen. Nog veel heeft deze naSynode kunnen afdoen.
Op den 29sten Mei 1619 gingen allen nog eens in plechtigen gang naar Dordrecht’s cathedraal, waar Ds. Lydius een kostelijke predikatie hield over Jesaja 12 : 1—3. In de Synode-zaal zelf werd de Synode (in haar 180ste zitting!) na „solemnele dancksegginghe tot God” door Bogerman gesloten.
De „Handelingen” der Synode werden op 2 Juli 1619 door hun Hoog Mogenden goedgekeurd.
Op den 3den Juli 1619 werd den geciteerden Remonstranten één voor één de zoogenaamde acte van stilstand voorgehouden, waarbij zij beloven zouden, om van elken kerkdijken dienst af te zien en zich rustig te gedragen, maar allen op één na weigerden en werden nu als „perburbateurs” gebannen. In ’t geheel verloren ruim 200 predikanten hun ambt, van wie ongeveer 80 moesten wijken.
De Synode van Dordrecht staat over ’t algemeen in kwade reuk. De onderliggende partij heeft, alleen reeds omdat zij onderligt, bij velen gelijk. Toch danken wij aan haar veel: zij heeft bovenal de souvereine hoogheid Gods krachtig gehandhaafd. Ook heeft ze voorloopig den twist doen eindigen en de eenheid der natie gered. De Dordtsche Synode was een wettige Synode en stond geheel op den grondslag van de op wettige wijze ingevoerde belijdenisschriften. De Remonstranten waren invoerders van nieuwigheden.
Dat van een uitruiling van gedachten niet gekomen is, valt niet te ontkennen. Maar aan wie de schuld ? De gedaagden toonden van stonde aan den toeleg om hun eigen gevoelens te verbergen, opdat een veroordeelend vonnis niet volgen kon. Een openlijk uitkomen voor hun opiniën zou de Remonstranten hebben geëerd.
De Dordtsche Leerregels bestaan uit een positieve, stellige en een negatieve, verwerpende helft. De stof is ontleend aan de in de Remonstrantie van 1610 ontwikkelde punten. Ze zijn infralapsarisch georiënteerd en dragen een zuiver practisch karakter. Ze vormen feitelijk slechts een uitlooper van één stuk onzer belijdenis en zijn daarom een symbolisch geschrift van den tweeden rang.
Al heeft de Synode ook haar schaduwzijden gehad, al sprongen de Dordtsche Vaderen niet steeds voor het onverzwakte beginsel in de bres, voor de gezuiverde religie in de Nederlanden is zij niettemin ten rijken zegen gesteld.