Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Staatssocialisme

betekenis & definitie

De richting, die geleid wordt door de gedachte, dat de regelende bevoegdheid van den bestaanden staat zich onbeperkt uitstrekt over het geheele sociale en economische levensgebied. Haar uitgangspunt is het staatsabsolutisme, toegepast op het economisch leven.

Het staatssocialisme is geen nauwkeurig omlijnd economisch stelsel, geen in beginsel en uitwerking scherp omschreven doctrine.

Het wordt niet verdedigd door een bepaalde wetenschappelijke school, doch is te beschouwen als een beginsel van practisch staatsbeleid ten aanzien van de sociale aangelegenheden, dat tot verwerkelijking van onderscheiden bedoelingen kan worden aangewend.

In de tweede helft der negentiende eeuw kwam deze richting sterk naar voren, als reactie tegen het stelsel der vrije concurrentie, de leer der totale staatsonthouding van de Manchesterschool. Deze laatste leer, volgens welke aan den staat geen andere taak toekwam dan bescherming der veiligheid, had met haar doctrinair optimisme inplaats van de voorspelde zegeningen ontzaglijke sociale ellende veroorzaakt. Thans werd het oog gericht op den almachtigen staat, die met onbeperkt gezag toegerust, het geheele economisch leven zou regelen naar zijn inzicht. Hoewel deze gedachte reeds vroeger in practijk was gebracht — zoo reeds in de 16de eeuw door de Mercantilisten en in het bijzonder door Colbert tijdens de regeering van Lodewijk XIV —, vond zij thans wetenschappelijke verdediging en systematische propaganda.

Onder leiding van Adolph Wagner, den vader van den naam staatssocialisme, ontstond deze beweging in Duitschland en breidde zij zich weldra naar buiten uit. Wagner bouwde bij zijn optreden voort op het werk van den bekenden econoom Rodbertus (1805—1875).

Richt het staatssocialisme zich eenerzijds sterk tegen de liberale economie, anderzijds is het wel te onderscheiden van het socialisme. Dit laatste is in wezen revolutionair en verwacht heil van den ondergang der bestaande orde. Het staatssocialisme daarentegen sluit zich aan bij het bestaande en draagt aan het bestaande staatsgezag de regeling der maatschappelijke verhoudingen op. Waar echter de revolutionaire strekking van het socialisme verzwakt (zie de artikelen Revisionisme en Socialisme), komt de tegenwoordige sociaaldemocratie steeds meer in staatssocialistische banen.

Het staatssocialisme is naar Christelijk beginsel niet te aanvaarden. Het gaat uit van de gedachte, dat de staat zijn onbeperkte macht aan zich zelf ontleent. Deze gedachte erkent geen onaantastbare rechten en vrijheden van personen of maatschappelijke groepen. Alles valt volgens haar onder de absolute heerschappij van den staat, die ingrijpt waar dit hem slechts nuttig schijnt. Lijnrecht daartegenover staat de Calvinistische opvatting der souvereiniteit in eigen kring, welke onderwerping eischt aan de door God gestelde levenswetten. Daarin vindt ook de staatsbevoegdheid hare begrenzing, en de rechten en vrijheden van het persoonlijk en maatschappelijk leven waarborg tegen overheidsinbreuk.

De staatscurateele der vrije levenskringen is verderfelijk, omdat zij het individueel verantwoordelijkheidsbesef verstikt en de zelfstandige werking der maatschappelijke krachten onderdrukt. Slechts waar deze werking te kort schiet en onrecht de sociale verhoudingen gaat bedreigen, heeft de overheid in te grijpen en op verbetering aan te sturen. Doch dit geschiede dan door een regeling, die zich aansluit bij de ontwikkeling naar eigen maatschappelijke levenswet, met het doel om de zelfwerkzaamheid der sociale krachten zoo spoedig mogelijk te herstellen.

< >