Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Spijzewetten

betekenis & definitie

Hare strekking is van godsdienstigen en zedelijken aard, en beoogt niet de gezondheidstoestand, noch dienen ze tot politiemaatregelen. Israël moet heilig zijn, gelijk God heilig is.

Daartoe heeft de Heere het volk afgezonderd van de volkeren der aarde. Israël mag geen vleesch eten van onreine dieren en mag zich ook niet voeden met het verontreinigde van het reine vee.

Het moet ook in zijn voeding zich beijveren zich rein te bewaren (Lev. 11:44 v.v. 20 : 25). Opdat Israël gedachtig zij zijn onheiligheid als gevolg der zonde, moet het zich onthouden van het gebruik van het bloed en de vetdeelen zelfs van het reine vee.

Dit kome voor den Heere op het altaar ter verzoening en heiliging van Zijn volk.De onderscheiding in reine en onreine dieren bestond reeds lang vóór dat de Mozaïsche wet deze onderscheiding vastlegde (Gen. 7 :2; 8: 20). Doch zij is niet te verklaren uit een dualistische wereldbeschouwing. Gods Woord leert dat alle schepselen goed zijn geschapen. De onreinheid is in deze goed geschapen wereld eerst na den zondeval gekomen. De zonde neemt haar oorsprong in de ziel en werkt van daaruit door heel zijn bestaan. Ja de gevolgen der zonde worden gevoeld in de gansche schepping.

De aarde zal distelen en doornen voortbrengen (Gen. 3 :17 v.v.; Rom. 8 : 20 v.v.). Het onredelijke schepsel lijdt wel om de zonde, doch kan zelf niet zondigen. De verwording door en de gevolgen van de zonde openbaren zich het duidelijkst en schrikkelijkst in den dood. Al wat dood is en ontbonden, is onrein. Het ergst verontreinigt een lijk, dan melaatschheid, klaar beeld van de zonde-werking in den mensch, en verder ziekelijke of natuurlijke vloeiingen uit des menschen lichaam, (leenwijzende op ontreddering en ontbinding. Verder verontreinigt het vanzelf gestorven dier — het aas.

Zelfs het vee geschikt tot voeding, doch dat zonder geslacht te zijn gestorven is, mag niet worden gegeten (Lev. 11 : 39). Reeds de bloote aanraking dezer dingen verontreinigt (Lev. 11). Opmerkelijk is dat de aanraking van een onrein dier, dat echter levend is, niet onrein maakt. Niets is in zichzelf onrein! De wet geeft nu voor al deze onwillekeurige verontreinigingen haar reinigingswetten.

De tegenstelling tusschen rein en onrein gaat nog verder en heeft zelfs betrekking op de spijze. De Israëliet moet vele soorten van dieren, zelfs als ze nog leven, voor onrein houden en hij mag ze niet eten.

Hier ligt bij de spijzewetten eenzelfde beginsel ten grondslag als bij wat rein en onrein moet worden geacht. Onrein zijn alle dieren die in eenig opzicht heenwijzen op zonde, dood en ontbinding. Zoo zijn onrein alle verscheurende dieren, die dood en verderf aanrichten in de schepping Gods. Niet slechts de roofvogels, maar ook die zich voeden met wormen, aas en allerlei onreinheid. Allerlei soorten van slangen en kruipende dieren en slijmachtige zijn onrein.

Deze wetten hebben zeer zeker ook beteekenis gehad voor de volksgezondheid. Echter volgens den onmiskenbaren zin der Heilige Schrift is hare strekking van godsdienstigen aard, bedoelende de reiniging des harten van de zonde, heiliging en wijding van het leven (Lev. 11 : 43—45 en Lev. 20 en 25). O zeker het Joodsche volk dat nog de spijzewetten onderhoudt en aan die der Schrift nog andere heeft toegevoegd, heeft daarvan ook den invloed met het oog op de lichamelijke gezondheid ondervonden. Er is immers een nauw verband tusschen het physiek, psychisch en moreel welzijn van den mensch. Natuurlijk is dit verband door ons beperkt inzicht bij de onderdeden der spijswetten niet aan te geven, bloot te leggen, te bewijzen of te onderscheiden. Reeds wees ik boven op wat een dier kon maken tot een naar de wet voor den Israëliet onrein dier.

Hier volge een kort overzicht van de voornaamste spijswetten, ook nog geldend voor den orthodoxen Jood van den tegenwoordigen tijd.

De Israëlieten dan mochten eten, gelijk de Joden thans nog van de zoogdieren alleen die welke herkauwen en gespleten hoeven hebben.

De wet somt vier en twintig soorten van vogels op die niet mogen worden gegeten.

Van de visschen mogen slechts genuttigd worden die vinnen en schubben hebben. Bijna zonder uitzondering behooren tot wat verboden is te eten: kruipende dieren, insecten en wormen.

Daarom wordt in een vroom joodsch gezin zoo nauwkeurig toegezien of alles wel rein is bij vruchten en groenten voor die worden gebruikt.

Doch niet slechts wordt gelet op het rein en onrein, doch ook op het slachten der dieren. Zij moeten worden geslacht op een wijze die nauwkeurig is aangegeven, door een halssnede, snel, zonder oponthoud, zonder drukking of steken, met een glad mes, zonder de minste schaarde er in.

Ook kunnen de dieren ongeschikt zijn voor het gebruik door allerlei gebreken en ongesteldheden. Onmiddellijk na het slachten onderzoekt men vooral of de long van het dier wel gezond is. De verwrongen spier (Gen. 32 : 33) mag niet worden gegeten en daarom ook niet dat gedeelte van de zoogdieren waarin deze spier wijd is vertakt. Reeds boven werd er op gewezen dat het bloed van zoogdieren en vogels, zoo min als bepaalde vetdeelen van het vee mogen worden gebruikt. Vóór dat daarom het vleesch wordt gebruikt moeten de bedoelde vetdeelen, vliezen en aderen worden verwijderd en moet worden gezorgd voor een goede ontbloeding. Gewoonlijk ten huize van den gebruiker van het vleesch zorgt men voor de ontbloeding doordien het vleesch eerst een half uur in het water wordt gelegd, dan wordt het een uur in het zout gelegd en tenslotte tot drie malen toe afgespoeld.

Een ei, bijvoorbeeld, waarin ook maar een enkele bloeddroppel is, mag niet worden gebruikt. Wat nu de toebereiding der spijzen betreft ook daaromtrent waren er voor Israël en zijn er nu nog voor de Joden velerlei bepalingen. Vleesch of melkspijzen mogen niet te samen met melk of melkspijzen worden gekookt, genuttigd of tot eenig doel gebruikt. Ook strekken zich de spijzewetten uit tot de vaatwerken. Vandaar is er een strenge scheiding van keuken- en tafelgereedschappen en serviezen voor melk- en vleeschspijzen in de rechtzinnige joodsche gezinnen.

Als men een zekere hoeveelheid van ongeoorloofde spijsdeelen vermengd heeft onder die geoorloofd zijn te gebruiken, dan kan het dat daardoor heel die spijze onbruikbaar wordt. Daarom wordt er ambtshalve toezicht gehouden door de Joden bij het slachten, bakken en de toebereiding van allerlei levensmiddelen. Ook omtrent het genot van de vruchten zijn er eenige belangrijke bepalingen. Zoo is vermenging van verschillende zaadsoorten met het zaad van eenen wijnstok ongeoorloofd; eveneens enting van ongelijksoortige boomen en struiken of van groenten en boomgewassen. Gedurende de drie eerste jaren na de planting van vruchtboomen mag men de vruchten daarvan nog niet gebruiken en de vruchten van het vierde jaar moeten vóór het gebruik voor een zeker bedrag worden gelost.

< >