Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Seïr

betekenis & definitie

is de naam van een bergland, dat zich uitstrekt van de Doode zee tot de Elanitische golf; tegenwoordig heet de Noordelijke helft Gebal en de Zuidelijke el-Sera. In dezen naam is nog de oude benaming Seïr te herkennen.

Seïr beteekent harig, doornig, en komt van een werkwoord dat wil zeggen: stijf omhoog staan en gebruikt wordt van de haren: de haren rijzen ten berge van afschrik. In Deut. 36 : 20, 21 en 1 Kron. 1 : 38 wordt het geslachtsregister gegeven van Seïr, den Horiet.

Het gebergte van Seïr werd oorspronkelijk bewoond door de Horieten. Kedor-Laómer en de koningen, die met hem waren sloegen o.a. ook de Horieten, op hun gebergte Seïr (Gen. 14 : 6).

Deze Horieten heeft men wel eens vereenzelvigd met de Refaieten, die oorspronkelijk in holen en grotten hebben gewoond, waaraan het kalkachtige Seïrgebergte rijk is. Anderen zijn echter van oordeel dat hun naam in Egyptische inschriften is teruggevonden; ja zelfs zouden de inschriften van Boghaz-Kevi hun naam noemen, en zij behooren tot het Arische ras, en derhalve tot een niet-Semietisch bestanddeel van de voor-Israëlietische bevolking van Kanaan.

Door den Heere is aan Ezau het gebergte van Seïr gegeven (Deut. 2:5; Joz. 24: 4). Diens nakomelingen hebben de oorspronkelijke bewoners verdreven (Deut. 2 : 12, 22).Aan Ezau werden door Izaak enkel aardsche zegeningen voorzegd (Gen. 27 : 39 en 40). Dit gebergte werd sinds de 5de eeuw na Christus het derde of ook wel gelukkig Palestina genoemd, omdat het, geheel overeenkomstig de zegening van Izaak, zich onderscheidt door zijn gezond klimaat en rijke opbrengst van allerlei fijne vruchten. Het is een smal ketengebergte dat tusschen de Arabische woestijn en het zandig dal der Araba ligt en zich uitstrekt vanaf de Zuidelijke grensrivier van Moab. De kinderen Israëls mochten niet door hun land trekken (Num. 20 : 14—21). Bileam voorspelde aan Israël, weer opnemende den zegen van Izaak, dat Seïr zijnen vijanden tot een erfelijke bezitting zoude zijn. In bond met de Moabieten en Ammonieten streden de bewoners van het gebergte van Seïr tegen koningJosafat, maarzij raakten met elkander slaags en verdelgden elkaar (2 Kron. 20:1—27).

In de zegening van Mozes heet het dichterlijk: De Heere is van Sinaï gekomen, en is hunlieden opgegaan van Seïr (Deut. 33 : 2b); daarmede geeft de man Gods een beschrijving van een luisterrijke verschijning van den Heere, Die voorgesteld wordt als tot Zijn volk te komen van de bergen om het door de woestijn te geleiden. Een zelfden gedachtengang vinden wij in het lied van Debora (Richt. 5 : 4), alwaar de Heere uit het Zuiden ter hulpe komt van Barak en Debora. Van den stam van Simeon, die naar Jacobs profetie (Gen. 49 : 7) verdeeld en verstrooid zal worden in Jacob, trokken vijfhonderd man naar het gebergte van Seïr; zij versloegen het overschot der van Amalek ontkomenen en vestigden zich in het veroverde land (1 Kron. 4 : 42, 43).

Toen de Edomieten in moeilijke omstandigheden verkeerden, wellicht in de dagen van Sargon, onder wien de Assyriërs in 715 een tocht naar Arabië hebben ondernomen, of in die van Sanherib, ondervroegen zij den profeet Jesaja, wat zijn God hem omtrent Edoms lot zou openbaren. Dit nu wordt in de profetieën van Jesaja genoemd: de last van Duma en met deze woorden ingeluid: men roept tot mij van Seïr (Jes. 21 :11). Met Duma wordt Edom bedoeld dat dit bergland bewoonde. De naam Duma komt ook voor in Gen. 25 : 14, waarmede aldaar een afstammeling van Ismaël wordt genoemd. Zoo is Duma de naam geworden van een Arabisch gebied(je) ten Oosten van het gebergte van Seïr en is waarschijnlijk korter of langer tijd verbonden geweest met Edom, waarop de naam hier dan is overgegaan. Noemt onze vertaling in de last van Moab (Ez. 25 : 8) naast Moab ook nog Seïr, in de nieuwste vertalingen vindt men Seïr niet vermeld. Wel wordt het gebergte van Seïr nog eenmaal genoemd in de profetie tegen Edom, waarin de profeet profeteeren moet tegen de woonplaats der Edomieten (Ez. 35 : 2).

In Jozua 15 : 10 is ook sprake van het gebergte Seïr; hiermede kan kwalijk hetzelfde gebergte bedoeld zijn als dat van Edom. Het moet in den stam van Juda hebben gelegen, want wij hebben in de verzen 1—12 een nauwkeurige beschrijving van de grenzen van het gebied van Juda. In vers 5a wordt als Oostgrens de Doode zee genoemd; dan volgt in vs 5ö—11 de Noordgrens, die ongeveer samenvalt met de Zuidgrens van Benjamin. Van Baala af wendde deze Zuidgrens zich Westwaarts naar het Seïrgebergte en liep dan door naar het Noorden. Baala is gelijk aan Kirjath-Jearim. Zoo moet allicht met dit Seïr-gebergte een of andere berg van Juda zijn bedoeld. Dit kan ook als men zich herinnert de beteekenis van het werkwoord waarvan Seïr is afgeleid: rechtop staan (vgl. boven).

< >