Een oorblazer is hij die iemand iets heimelijk in ’t oor blaast, fluistert, met laster of achterklap. Hij scheidt den voornaamsten vriend, die zich over zulk doen vertoornt (Spr. 16 : 28); zijn woorden vinden al te gereeden ingang (18 : 8; 26 : 22); daarentegen: als er geen oorblazer is wordt het gekijf gestild (26 : 20).
Oorblazers en achterklappers worden Rom. 1:30 gesignaleerd als voorkomende, met „vinders” van vele „kwade dingen”, onder de God nietkennende Heidenen; maar voor oorblazing en achterklap en een menigte andere zonden staat helaas ook nog de gemeente van Jezus Christus, als in zichzelve onheilig, bloot (2 Cor. 12:20).