Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Onwederstandelijkheid der genade

betekenis & definitie

De uitdrukking onwederstandelijkheid der genade of in het Latijn gratia irresistibilis is eigenlijk van Remonstrantsche en Jezuïtische origine. Daarmee wilden zij karakteriseeren de leer, dat de genade krachtdadig werkt en altoos uitwerking en vrucht heeft, gelijk Augustinus deze waarheid reeds had beleden.

De Gereformeerden hebben zelfs tegen dezen term wel eenig bezwaar gehad, omdat zij allerminst wilden ontkennen, dat de genade dikwijls en door den natuurlijken mensch altijd weerstaan wordt en dus ook weerstaan kan worden. Daarom moet ook de uitdrukking onwederstandelijk niet zoo worden opgevat, dat de mensch Gods genade nimmer tegenstaat of nimmer weerstreven kan, maar haar beteekenis en bedoeling is, dat, wanneer Gods Geest iemand wil wederbaren en het nieuwe leven in iemands hart plant, die genade niet kan verworpen worden.

Deze belijdenis is in art. III en IV van de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten uitvoerig ontvouwd, en tevens is daarin verworpen de dwaling dat de uitwerking van Gods genade ten allerleste zou afhangen van den mensch.

Verworpen wordt de dwaling van hen, die leeren: Dat God zulke krachten zijner almogendheid in de wedergeboorte des menschen niet gebruikt, waardoor Hij diens wil krachtiglijk en onfeilbaar zoude buigen tot geloof en bekeering; maar dat alle de werkingen der genade volbracht zijnde, dewelke God gebruikt om den mensch te bekeeren, de mensch nochtans Gode en den Heiligen Geest, wanneer Hij zijne wedergeboorte voorheeft en hem wederbaren wil, alzoo kan wederstaan, en metterdaad ook dikwijls wederstaat, dat hij zijns zelfs wedergeboorte ganschelijk belet; en dat het overzulks in zijne eigene macht blijft, wedergeboren te worden of niet. Want dit is anders niet dan al de kracht des almachtigen Gods aan den wil des menschen onderwerpen; en dat tegen de apostelen die leeren: Dat wij gelooven naar de werking der sterkte zijner macht (Ef. 1 : 19).

En: Dat God het welbehagen zijner goedigheid, en het werk des geloofs, in ons vervult met kracht (2 Thess. 1 : 11). En: Dat zijne Goddelijke kracht ons alles wat tot het leven en de Godzaligheid behoort geschonken heeft (2 Petr. 1 : 3).

Voor deze waarheid pleiten verder alle Schriftplaatsen, die den gevallen mensch teekenen als onmachtig, dood in zonden en misdaden etc. (Jer. 13 : 23; Matth. 7 : 18; Rom. 6 : 17; 8:7; 1 Cor. 2 : 14; Efeze 2 : 1 etc.), en de genade als krachtdadig leeren (Jer. 31:31; Ezech. 36 : 26; Joh. 3:3; Efeze 2:6; Filipp. 2 : 13; 1 Petrus 1 : 3). Met deze belijdenis van de onwederstandelijkheid der genade zijn niet in strijd alle vermaningen tot den mensch om te gelooven, zich te bekeeren etc., want God handelt met den mensch niet als een stok en blok, en verricht Zijn verlossingswerk in ons door ons eigen werken als redelijk-zedelijk wezen heen.

Zoo is immers de mensch door God geschapen; zoo wordt hij door den Almachtige in Zijn voorzienig bestel onderhouden; en zoo wordt hij in de herschepping herboren en gezaligd.

Wie de genade wederstandelijk maakt, dus leert, dat zij ten leste door den mensch kan verworpen worden, maakt de vrucht van Gods genade en van Christus’ Middelaarswerk afhankelijk van den mensch, en stelt den mensch boven den Heiligen Geest.

Dit is onmogelijk. Echter is er toch bij deze werking der genade van geen dwang sprake.

God dwingt nooit. En zelfs, als deze genade niet dwang uitsloot, zou iemand daarover mogen klagen ? Niemand klaagt erimmers over, als men hem uit levensgevaar redt, zelfs zonder zijn wilsvrijheid te eerbiedigen.

Bij dit werk van den genadigen God is er echter evenmin reden om van dwang te spreken, als iemand bij de geboorte der menschen zou kunnen klagen over dwang. De breking en overwinning der zonde in het hart en het leven van den mensch door Gods genade is geen dwang te noemen.

< >