Bij Israël werd onder ondertrouw eene verbintenis verstaan, welke ’t best kan worden vergeleken met de verloving, zooals wij die kennen; echter met dien verstande, dat die verloopige verbintenis even heilig geacht werd als het huwelijk zelf: de ontrouw eener verloofde of ondertrouwde stond met echtbreuk gelijk en werd met den dood gestraft, Deut. 22 : 22, 23 (zie art. Huwelijkssluiting).
Vg. Deut. 28 : 30, 2 Sam. 3 :14, Matth. 1 : 18, Luc. 1 : 27, 2 : 5.De verbondsverhouding tusschen Israël en God wordt in de profetie geteekend als die tusschen man en vrouw in het huwelijk, en de verbondssluiting in de woestijn vergeleken met de ondertrouw, Jerem. 2:2; vandaar dat de Heere, doelende op het herstel van den door Israël verbroken band, zegt: „Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid”, Hosea 2 : 18, 19.