Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Offervleesch

betekenis & definitie

„Is het geoorloofd het vleesch den afgoden geofferd te eten”, was een vraag in de gemeente van Corinthe en is nu nog een vraag op menig zendingsterrein. In 1 Cor. 8 zegt Paulus: „aangaande nu het eten der dingen, die den afgoden geofferd zijn, wij weten, dat een afgod niets is in de wereld en dat er geen ander God is dan één”.

Met deze woorden poneert de apostel het machtige beginsel, dat God alleen is, dat de góden der heidenen niet bestaan en slechts een product hunner verbeelding zijn. Met iets dat niet bestaat, kan men geen gemeenschap oefenen.

Sommigen nu vast staande in deze belijdenis, hielden vol, dat dus een Christen door het eten van vleesch aan die waangoden geofferd, niet kon verontreinigd worden, want het was voor hun bewustzijn gewoon vleesch. Anderen, die zich niet zoo gemakkelijk konden losmaken van het denkbeeld, dat de góden, welke zij vroeger vereerd hadden, werkelijk bestonden, waren minder vrijmoedig en vonden het gevaarlijk te eten van vleesch, dat op een afgodenaltaar had geprijkt.

Veel meer nog het deelnemen aan een maaltijd in een afgodentempel. Het was voor hun bewustzijn een gemeenschap oefenen met de afgoden.

Nu geeft Paulus dezen regel: de vrijheid om vleesch te eten, dat aan de afgoden geofferd is, volgt logisch uit het monotheïstisch beginsel. Deze vrijheid kan echter schadelijke gevolgen hebben, door ze met onvoorzichtigheid te gebruiken. „Maar zie toe, dat uwe vrijheid niet eenigszins een aanstoot worde voor de zwakken”.

Wij mogen het zwakke geweten van een broeder niet ergeren en wij moeten er voor zorgen, dat hij door onze kennis niet verloren ga. De liefde, niet de kennis moet ten slotte de maatstaf onzer handelingen zijn.

Onthouding is dus roeping tegenover de zwakkeren.

Deze regel geldt ook nu nog op het zendingsterrein.

Waar de zendeling als de sterkere, wel offervleesch zou kunnen eten en ook deelnemen aan een offermaaltijd, zonder daarmede zijn geweten te besmetten, of naar het bewustzijn der heidenen gemeenschap te oefenen, heeft hij zich er van te onthouden, wanneer de jonge Christenen, nog niet geheel los van het denkbeeld, dat die góden werkelijk bestaan, daarin zouden zien een deel hebben aan en een gemeenschap oefenen met de góden. Zoo wordt op Java door de Christenen het deelnemen aan een slametan (offermaaltijd) ongeoorloofd geacht en is op Soemba door het stamverband en de familieverhouding het deelnemen aan dergelijke offermaaltijden naar het bewustzijn der Christenen een gemeenschap oefenen met de afgoden, en daarom onthoudt men zich er van.

< >