Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Natuurlijke en geestelijke mensch

betekenis & definitie

De tegenstelling tusschen den natuurlijken en geestelijken mensch of, gelijk er in het oorspronkelijke staat, tusschen den psychischen en pneumatischen mensch (van psyche d. i. ziel; en pneuma d. i. geest), komt voor bij Paulus in 1 Cor. 2 :14—15: Maar de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. Doch de geestelijke mensch onderscheidt wel alle dingen, maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden.

Zie ook 1 Cor. 15 : 45—46 en Judas vs 19.Deze tegenstelling draagt een ethisch (zedelijk) karakter. Dat volgt niet uit de woorden als zoodanig. Het grondwoord psychisch (natuurlijk) komt van psyche d. i. adem, leven van een individu en vandaar het levende wezen zelf als individu. Een psychisch mensch zou dus krachtens de afleiding en afgedacht van de zonde een levend, waarnemend mensch zijn. Dat blijkt wel uit de Grieksche vertaling van Gen. 1:7: „en alzoo (d. i. door de inblazing van den adem des levens) werd de mensch tot een levende ziel”; en uit de aanhaling dezer woorden in 1 Cor. 15:45: „De eerste mensch Adam is (nl. krachtens de schepping en nog afgedacht van de zonde) geworden tot een levende ziel (d. i. een psychisch mensch, uit de aarde aardsch en van de aarde afhankelijk, zoodat zijn psychisch lichaam nog niet ten volle een orgaan van den geest geworden is). De laatste Adam (nl.

Christus is door Zijn opstanding geworden) tot een levendmakenden geest, een pneumatisch wezen, de Heere uit den hemel (vs 45, 47). Maar uit het gebruik van de woorden: „natuurlijke en geestelijke mensch” in 1 Cor. 2 : 14 blijkt, dat de tegenstelling door de zonde een zedelijke geworden is. De natuurlijke of psychische mensch is hier de onwedergeboren mensch, zooals hij van den gevallen Adam afstamt, onder de macht der zonde ligt, vleeschelijk verkocht is onder de zonde, met zijn vleesch de wet der zonde dient (Rom. 7:14, 26); zooals Judas vs 19 zegt: „natuurlijke menschen, den Geest niet hebbende”. De geestelijke of pneumatische mensch daarentegen is de wedergeboren mensch, die door den Heiligen Geest is vernieuwd in zijn hart en verlicht in zijn verstand, om te weten de dingen, die ons van God geschonken zijn.

Vandaar ook de tegenstelling tusschen beider vatbaarheid inzake de geestelijke dingen. De natuurlijke mensch begrijpt niet (Grieksch dechetai d.i. neemt niet geloovig aan) de dingen, die des Geestes Gods zijn, want zijn verstand is verduisterd, hij ziet de dingen des Geestes als kwaad, hij heeft er een vooroordeel tegen, zij zijn hem zelfs dwaasheid, hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden, d. i. omdat hij het geestelijk onderscheidingsvermogen mist, en stelt zich in zijn eigenwijsheid tegen de openbaring Gods over (1 Cor. 2:6; 3 : 18—19). De geestelijke mensch daarentegen, wiens hart door den Heiligen Geest is wedergeboren, en wiens verstand door den Geest is verlicht, onderscheidt wel alle dingen, hij heeft de anakrisis d.i. de gave der onderscheiding, de bekwaamheid om over alle dingen, natuurlijke en bovennatuurlijke, menschelijke en Goddelijke waarheden, te oordeelen. Toch moet de prediking zich in de Zending, de Evangelisatie en de gewone bediening des Woords ook tot den natuurlijken mensch richten, al is hij ten eenenmale onvatbaar inzake de geestelijke dingen, omdat de Heere geboden heeft: „predikt het Evangelie allen creaturen” (Marc. 16:15); en omdat Hij met Zijn Geest werkt, waar Hij met Zijn Woord werkt (Hand. 13 : 48; 16 : 14). Zie Dr J. Owen: Eene verhandeling aangaande den Heiligen Geest, blzz. 267—292.

Dr S. O. Los, De verhouding van den geestelijken mensch en den natuurlijken mensch tegenover de Heilige Schrift (1 Cor. 2) in Gereformeerd Tijdschrift, Juni 1923, afl. 2. [11.

< >