De naamgeving had onder Israël oorspronkelijk bij de geboorte plaats. Later viel zij bij de jongens met de besnijdenis, Luk. 2 : 21; bij de meisjes waarschijnlijk met de spening samen.
Zij geschiedde in den regel door de ouders, terwijl de moeder bij de keuze van den naam doorgaans den grootsten invloed uitoefende; zie de telkens wederkeerende uitdrukking : en zij noemde zijnen naam enz., bij Lea en Rachel, in Gen. 29 : 32 v.v., 30 : 6, 24 v.v., 35 : 18. Sommige namen werden gegeven om het wezen van den persoon uit te drukken, bijv.
Eva, moeder der levenden (Gen. 3 : 20); Kaïn, het verworvene (Gen. 4:1); Noach, rustaanbrenger (5 : 29). Andere namen werden aan God ontleend om Hem te danken voor de gave van het kind, bijv.
Jonathan, Jehovah heeft gegeven (1 Sam. 13 : 2; 14 : 6 v.v.); Nathanaël, God heeft gegeven (Num. 1:8; Joh. 1 : 46); of om de hoop op Gods hulp uit te drukken, bijv. Eliëzer, mijn God is hulpe.
Weer andere namen duidden een verandering van levensomstandigheden aan; zoo werd Abram, verheven vader, veranderd in Abraham, vader der menigte (Gen. 17 : 5); Saraï, mijne vorstin, in Sara, de vorstin (17 : 15); Jakob, die de verzenen vasthoudt, in Israël, strijder Gods (Gen. 32 : 28).In veel kringen geeft men nog bij voorkeur Bijbelsche namen. De Joden kiezen uit den aard der zaak liefst Oudtestamentische namen als Abraham, Izaak, Jakob, Levi, Mozes, Aaron, enz. De Roomschen gaven aan kinderen bij hun doop vaak den naam van den heilige, op wiens dag het geboren werd, om den overgang van de wereld tot de kerk uit te drukken. De Gereformeerden dachten anders over de verhouding van natuur en genade. Zij achtten den natuurlijken naam niet verkeerd. In het Nieuwe Testament komen dan ook heel wat erkende geloovigen met heidensche namen voor, bijv.
Apollos, Hermas, enz. Voorts mogen wij geen namen kiezen, die aan God of Christus toekomen, bijv. Immanuël, Salvator enz. Evenzoo moeten wij ons wachten voor namen als Beëlzebul, Dagon, Judas, Kaïn, enz. Overigens achten wij het geven van Bijbelsche namen geoorloofd. Zie Voetius, Pol.
Eccl. Ip. 714—722; Ed. Riehm, Bijbelsch Woordenboek II, p. 161, art. Naam-, Winer, Biblisches Realwörterbuch II, p. 155, art. Name-, P.R.E.2 XIII, S 625, art. Name.