Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Mormonen

betekenis & definitie

Naam gewoonlijk gegeven aan hen die zich officiéél noemen: „Church of Jesus Christ of Latter Day Saints”, waarvan de hoofdgroep ruim 500.000 leden telt, met hoofdkwartier te Salt Lake City, in den staat Utah, Vereenigde Staten, en de „Reorganized Church”, met bij de 100.000 leden, haar hoofdzetel hebbend in Independence, in den staat Missouri.

De Mormonen beweren dat hunne „kerk” van Godswege is gesticht door den „profeet” Joseph Smith Jr., in 1805 in den staat Vermont geboren. Aan den „profeet” verscheen, September 1823, de engel Maroni, hem verwittigend dat gouden platen met de historie er op van de oudste inwoners van Amerika, verborgen lagen in den heuvel Cumorah, in Westelijk New York. In 1827 kwamen deze platen in Smith’s handen, en door hem werd de inhoud ervan gedicteerd aan Oliver Cowdery en anderen die het neer schreven. Smith zat achter een scherm. De „Urim en Thummim”, een kristallen bril, met de platen aan hem overgegeven, stelden Smith in staat het oorspronkelijk geschrift, in „hervormde Egyptische hieroglyphen”, te vertolken. Als Boek van Mormon werd het gepubliceerd, in 1830.

Inmiddels, in 1829, deelden Smith en Cowdery aan de wereld mede, dat aan hen een engel was verschenen die hen begiftigd had met het priesterschap van Aaron en hun gelast had elkander te doopen, wat ook geschiedde. Dit werd in April 1830 gevolgd door de organisatie eener „kerk” te Fayette, N. Y. en de verklaring dat het aloude Evangelie met al de gaven en krachten ervan hersteld was.

Al spoedig werden „zendelingen” uitgezonden en reeds in 1831 kon het hoofdkwartier der nieuwe secte gevestigd worden te Kirtland, in den staat Ohio. Smith ging daar in zaken, een bank organiseerend, die, om staatsinmenging te voorkomen, den vreemden naam droeg „Kirtland Society Antibanking Company”. Doch deze onderneming liep slecht af, zoowel als zijn latere finantiëele ondernemingen.

Inmiddels waren Cowdery en anderen door Smith uitgezonden naar het Westen der Unie om onder de „Lamanieten” (de naam door het Boek van Mormon aan de Indianen gegeven) te prediken. Zij werden gevolgd door den „profeet”, die in Juli 1831 te Independence, Jackson County, Missouri, arriveerde. Den „profeet” was geopenbaard, en die „openbaring” is nooit herroepen, dat hier de oorspronkelijke locatie was van den hof van Eden. Tegen Juli 1833 waren daar reeds 1200 Mormonen gevestigd, een derde deel der bevolking uitmakend. Het duurde echter niet lang of men verdreef hen met geweld, en in 1838 verhuisden Smith en de zijnen naar Caldwell County, Missouri. Ook van daar werden zij verdreven. Van den staat Illinois wisten zij toen een „charter” te erlangen die hen tamelijk autonoom maakte.

Eerlang verrees te Commerce, IllI., een stad, „Nauvoo” genaamd (volgens Smith een Hebreeuwsch woord, „schoon” beteekenend). De Mormonen waren daar in controle van regeering en gerechtshof, en Smith werd „luitenant-generaal” van een militiecorps. Mettertijd proclameerde hij zich zelfs als candidaat voor het presidentschap der Vereenigde Staten!

Zijn despotisme en allerlei geruchten van polygamische practijken van hem en de zijnen, verwekte ook in de nieuwe woonplaats allerlei beroerten, ten slotte uitloopend op de arrestatie van den „profeet”. Toen hij, door gewapende macht bedreigd, uit de gevangenis trachtte te ontsnappen, werd hij doodgeschoten, 27 Juni 1844.

Groote onderlinge verwarring volgde. Doch het Mormonisme werd gered door Brigham Young, een talentvol volksleider en bekwaam zakenmensch, vaak genoemd de „Mozes” van de Mormonen, „de Leeuw des Heeren”. Hij volgde Smith op als „president” der Mormonen-„kerk”, en wist een aantal zijner volgelingen te leiden over het Rotsgebergte naar wat thans heet de staat Utah. Onder ontzaggelijke moeilijkheden greep de eerste trek plaats. En evenzeer leed men allerlei ellende bij de vestiging in het nieuwe „Zion” en het opbouwen van Salt Lake City en het territoir „Deseret”.

Vooral aan de onweersprekelijke, zij het op despotische wijze uitgeoefende bekwaamheid van Brigham Young, heeft het Mormonisme het te danken dat de onderneming op opmerkelijke wijze slaagde. Door toevoer van nieuwe „bekeerlingen” uit het buitenland, vooral uit Engelsch sprekende landen, legde men beslag op-een groot deel van Utah. Zelfs over de grenzen ervan, in de genabuurde staten der Unie, werd het Mormonisme mettertijd een groote macht.

Sedert 1863, toen een dertigtal nakomelingen en geestverwanten der „Zwijndrechter Nieuwlichters” naar Utah togen, omdat zij „nu wisten waar de echte liefde was”, zoodat „de geheele wereld hen niet vast hield”, zijn er ook een al belangrijk getal Nederlanders tot de Mormonen overgekomen. Reeds in 1917 schatte men het getal derzulken en hunne nakomelingen in Utah op 5000. Sedert 1913 circuleert onder hen en voor hen zelfs een weekblad, de Utah-Nederlander.

Het bovengenoemd Boek van Mormon werd naast den Bijbel gesteld, en geloof in de inspiratie en autoriteit ervan werd vastgesteld als conditie van aanneming voor God zoowel als voor gemeenschap met de „heiligen der laatste dagen”. Naast het Boek van Mormon werd een ander boek geplaatst: Book of Doctrines and Covenants, (Boek van de leer en de verbonden), en nog een derde werk: De Parel van Groote Waarde.

De Mormonen stellen het voor dat hun leer in het algemeen dezelfde is als die van het overig Christendom. Zij is vervat in de volgende Artikelen des Geloofs.

1. Wij gelooven in God, den eeuwigen Vader, en in Jezus Christus Zijnen Zoon, en in den Heiligen Geest.
2. Wij gelooven dat de mensch voor zijne eigene zonden gestraft zal worden, en niet voor Adams overtreding.
3. Wij gelooven dat door het verlossingswerk van Christus alle menschen kunnen zalig worden door gehoorzaamheid aan de wetten en verordeningen van het Evangelie.
4. Wij gelooven dat de eerste beginselen en verordeningen van het Evangelie zijn:
a. Geloof in den Heere Jezus Christus;
b. Bekeering;
c. Doop door onderdompeling tot vergeving der zonden;
d. Oplegging der handen voor de gave des Heiligen Geestes.
5. Wij gelooven dat iemand door God geroepen moet worden, en geordend door oplegging der handen door hen, die met gezag bekleed zijn, om het Evangelie te verkondigen en de verordeningen er van te bedienen.
6. Wij gelooven in dezelfde wijze van organisatie, welke in de oorspronkelijke Kerk bestond, te weten: apostelen, profeten, herders, leeraars, evangelisten, enz.
7. Wij gelooven in de gaven van talen, profetieën, openbaringen, gezichten, gezondmakingen, uitlegging der talen, enz.
8. Wij gelooven in den Bijbel als het Woord van God, in zooverre als hij nauwkeurig vertaald is; wij gelooven ook in het Boek van Mormon als het Woord van God.
9. Wij gelooven in al hetgeen God geopenbaard heeft, al wat Hij nu openbaart, en wij gelooven, dat Hij nog vele groote en voorname dingen zal openbaren aangaande het Koninkrijk van God.
10. Wij gelooven in de letterlijke vergadering van Israël en de herstelling der Tien Stammen, dat Zion zal gebouwd worden op het westelijk vasteland, dat Christus persoonlijk op de aarde zal regeeren, en dat de aarde vernieuwd zal worden en hare paradijsheerlijkheid zal ontvangen.
11. Wij eischen het recht, om den almachtigen God te dienen volgens de ingeving van ons geweten en kennen allen menschen hetzelfde recht toe, laten hen aanbidden hoe, waar, of wat zij ook willen.
12. Wij gelooven onderdanig te moeten zijn aan Koningen, Presidenten, Heerschers en Vorsten, in het gehoorzamen, eeren en onderhouden der wetten.
13. Wij gelooven te moeten zijn eerlijk, oprecht, kuisch, welwillend, deugdzaam, en in goed doen aan alle menschen; waarlijk mogen wij zeggen, dat wij de vermaning van Paulus volgen. „Wij gelooven alle dingen, wij hopen alle dingen”, wij hebben vele dingen doorstaan en hopen in staat te zijn, alle dingen te kunnen doorstaan. Indien er iets deugdelijk, liefelijk, of goed, of prijzenswaardig is, zoo streven wij naar die dingen.

Wat de kerkregeering aangaat, deze is geheel hiërarchisch, gebaseerd zijnde, zoo beweren de Mormonen, op het priesterschap, hetwelk gedefiniëerd wordt als „de macht aan iemand gedelegeerd uit kracht waarvan hij autoriteit heeft om te handelen of op te treden in den Naam van den Heere Jezus Christus, als diens vertegenwoordiger”. Van dit priesterschap bestaan twee hoofdafdeelingen. Het eerste of hoogere priesterschap is dat van Melchizedek — waartoe behooren de president der „Kerk” en voorts hare apostelen, patriarchen, hoogepriesters, de zeventigen en de ouderlingen.

Het tweede of lagere priesterschap, is dat van Aaron, waartoe behooren bisschoppen, priesters, onderwijzers en diakenen.

Als presidenten hebben gediend, na Smith en Brigham Young: John Taylor, Wilford Woodruff, Lorenzo Snow en Joseph F. Smith. Sedert 1918 fungeert als zoodanig Heber J. Grant.

Dat Brigham Young als opvolger van Joseph Smith Jr. optrad was niet naar den wensch van alle Mormonen. Allerlei sekten vormden zich.

In 1852 organiseerde zich één groep die later den naam aannam van Reorganized Church of Jesus Christ of Latter Day Saints, en die beweerde de ware en wettige voortzetting te zijn van de origineele „Kerk” door Smith gesticht. In 1860 voegde Joseph Smith, zoon van den „profeet”, zich bij deze groep en fungeerde als president tot zijn dood, in 1914, toen hij door zijn zoon, F. M. Smith, thans nog fungeerend, werd opgevolgd.

Wat erkenning van de autoriteit van het Boek van Mormon en van dat der Leer en der Verbonden aangaat, zoo wel als in kerkregeering, is deze gereorganiseerde „Kerk” gelijk aan de hoofdgroep. Doch zij verwerpt de polygamie door Smith en Young en anderen, tot de dagen van president Woodruff, voorgestaan, verklarende dat de pluraliteit en gemeenschap van vrouwen ketterij is, en tegen de wet des Heeren en het Boek van Mormon is. Beide groepen hebben meer dan eens bittere vijandschap tegen elkander getoond. De hoofdgroep bezit niet minder dan veertien „colleges” met ruim dertig „seminaries”. De gereorganiseerde „Kerk” onderhoudt slechts twee „colleges”. De Utah „Kerk” beweert dat zij (1926) 2500 „zendelingen” in het veld heeft in de Vereenigde Staten en daar buiten, de „zeventigen”, arbeidend onder directie harer „twaalf apostelen”.

Die zendelingen arbeiden als regel echter slechts voor korten tijd doch daartegenover staat dat zij vaak op eigen kosten uittijgen — gewoonlijk twee aan twee. Hoewel niet, zooals soms voorgewend, „zonder male of buidel”.

Het bovenstaande werd medegedeeld naar de opgave van Mormoonsche autoriteiten. Doch als het Mormonisme gewogen wordt, kan het niet anders dan te licht worden bevonden, en er is goede grond om te verklaren dat het rust op leugen en bedrog. Om te beginnen met den z.g.n. „profeet” — zijn verleden, zijn karakter, en zijn optreden strijdt tegen de veronderstelling dat hij zou zijn gekozen om als Gods mond de menschheid te dienen ten goede. Zij die hem in zijn jeugd kenden, hebben hem beschreven als onkundig, onbetrouwbaar, verwaand, geldgierig, losbandig, en onscrupuleus, iemand die als „schatgraver” en „kristal-kijker” gemakkelijk aan den kost trachtte te komen. In zijn later optreden wordt hij geschetst als „dreamy visionary”.

Zijn ouders waren menschen van dubieuze reputatie, en geteekend als „neurotic and superstitious”. Smith was opgebracht in een tijd en omgeving waarin godsdienstige opwekkingen aan de orde van den dag waren, geestelijken hoogmoed kweekend, terwijl dweepzuchttriomfen vierde, ’t Breken met het historisch en confessioneel leven der Christelijke kerk was populair, onder het voorwendsel van terug te keeren naar de leer en praktijk der apostelen. Chiliastische verwachtingen waren sterk gespannen, en velen geloofden in visioenen die verborgen heilsgeheimen openbaarden. Deze tijd en omgeving hebben ook op Smith ingewerkt.

Toch is hij niet in exclusieven zin de stichter van het Mormonisme te achten. Het „brein” der beweging, de man die tot kerkorganisatie leidde was o.i. Sidney Rigdon, leeraar bij de z.g.n. Campbellieten die een kerkelijke „restauratie” voorstonden. Er is grond om te gelooven dat Rigdon gebruik maakte van een historisch-godsdienstige roman, waarvan Ds. Spaulding de auteur was, een boek van 1811—12 dateerend, en genaamd Het Gevonden Manuscript.

Smith en Rigdon vormden een driemanschap met Parley P. Pratt, en het is aan het samenspannen dezer drie mannen te danken dat der wereld het Boek van Mormon werd voorgelegd. (Zie o.a. voor dit beweren Dr. R. G. McNiece, The Fundamentals, Vol. VIII; Dr.

James H. Snowden, The Truth about Mormonism, N. Y. 1926.)

Dat dit boek zelf een product is, niet van goddelijke openbaring, maar van listig bedrog, blijkt duidelijk, wanneer het aan grondige critiek wordt onderworpen. Het is bombastisch en breedsprakig, vol noodelooze herhalingen en vooral de telkens wederkeerende uitdrukkingen: „And it came to pass”, verraden dat het gebaseerd is op Spaulding’s manuscript. Er zijn allerlei onnatuurlijke en onnoodige wonderen in vermeld. De chronologie er in bevat allerlei tegenstrijdigheden. Het is vol anachronismen, woorden bevattend zooals „populair”, „dilemma”, „bijbel” enz. eerst eeuwen daarna in zwang, en zeer zeker onbekend aan de oude Indiaansche opperhoofden wien ze in den mond worden gelegd.

Profeten die honderden jaren vóór Christus en zijne apostelen leefden beroepen zich op woorden van Jezus en Paulus. Zelfs wordt een versregel van Shakespeare aangehaald. Ook worden er geheele stukken geciteerd die groote overeenkomst verraden met de Engelsche (King James) Bijbelvertaling van 1611 en met de Westminstersche belijdenis, van 1647 dateerend, terwijl meer dan één term herinnert aan het Campbellisme van Rigdon.

Ook de letterteekens, volgens Smith op de gouden platen gevonden, zijn gebleken geen „Egyptisch” schrift te zijn doch vervormde Latijnsche letters en figuren, gelijk zij ook geheel niet overeenkomen met de hieroglyphen van de Mayas en andere Amerikaansche oervolken. Ook de plaatsnamen in het Boek van Mormon genoemd, komen geheel niet overeen met die van Oud-Amerika.

Alles te samen genomen levert het Boek van Mormon allerlei bewijs van onechtheid, onbetrouwbaarheid, van samenflansing en bedrog — ook afgedacht van wat de Schrift ons duidelijk leert van de afsluiting der bijzondere openbaring in den Bijbel. En door de bewering dat er nog steeds voortgaande openbaring is zoowel als door de restrictie in Art. VIII der Geloofsbelijdenis vervat dat de Bijbel Gods Woord is „in zooverre als nauwkeurig vertaald”, wordt het Schriftgezag ondermijnd op zeer bedenkelijke wijze. De „apostel” Pratt wierp zelfs indertijd de vraag op: „Wie weet of zelfs een enkel vers van den geheelen Bijbel aan vervalsching (pollution) is ontgaan zoodat het nu de zelfde beteekenis heeft als het origineel ?” Wat de pas genoemde „Belijdenis” aangaat, deze is terecht een masker genaamd om het aangeboren aangezicht van het Mormonisme valschelijk te bedekken in plaats van eerlijk te vertoonen. De eigenlijke leer der Mormonen zooals in hun reeds meer genoemd Boek der Leer en Verbonden en Parel van groote Waarde vervat, is een mengelmoes van allerlei ketterijen — zoodat het duidelijk blijkt dat wat de dertien Artikelen belijden, een veelszins andere beteekenis heeft dan de onder de Christenheid heerschende. In hun theologie huldigen zij, onder het deksel van termen die aan de Drieëenheid doen denken, een driegodendom, indien niet een veelgodendom, en dat nog wel met schokkende anthropomorphische trekken. Niet alleen de Zoon, maar ook de Vader bezit een lichaam van vleesch en beenderen, zoo tastbaar als die van den mensch. (Doctrine and Covenants, Section 130, 22.) De Heilige Geest wordt beschreven als een substantie zooals electriciteit.

In hunne anthropologie loochenen de Mormonen de erfzonde, vgl. Art. II der Geloofsbelijdenis, en in andere desbetreffende zaken ontkomen zij niet aan Manicheesche ketterij.

In hun christologie zijn zij Ariaansch en Gnostisch. De soteriologie herinnert aan de ketterij der Socinianen, de zaligheid bindend aan evangelische gehoorzaamheid.

In hun leer van het priesterschap zijn de Mormomen erger dan Roomsch.

In hun Chiliasme zijn zij extreem — gelijk hun optreden plaats greep in den tijd toen het Adventisme (zie deel I, bl. 38), ingang vond.

Door de leer der polygamie, door Smith te Nauvoo, 12 Juli 1843, als goddelijke openbaring ontvangen, en in 1852 formeel geproclameerd, gelijkt het Mormonisme op het Mohammedanisme — gelijk het trouwens de „Islam van Amerika” wordt genoemd. Ook al heetdepractijk ervan, door regeeringsdwang door president Woodruff per „manifesto” opgeheven, 24 September 1890, de veelwijverij behoort tot het wezen van Smith’s systeem, en wordt nog steeds op groote schaal, zij het op slinksche wijze, uitgeoefend.

Op het Boeddhisme gelijkt de Mormoonsche leer der „vergoddelijking” der „geloovigen”, die getrouw zijn aan de practijken van den „Islam van Amerika”. Niet alleen beweerde Brigham Young in een predikatie dat Adam (die als polygamist werd voorgesteld) tot god was opgeklommen en de eenige God is met welken de menschheid iets te maken heeft — hij leerde evenzeer dat het god-worden („true godship”) is weggelegd voor allen die de practijk der polygamie uitoefenen. Hoe meer afstammelingen, hoe hooger het god-zijn. Vrouwen die hen geholpen hebben om deze hooge plaats te bereiken, schitteren in den hemel door weerkaatste glorie van hunne echtvrienden.

Ongetrouwde vrouwen, of zij die geene kinderen baarden, zullen in de toekomende wereld een lage plaats innemen, zelfs lager dan die der ongehuwde mannen.

Aan het oude Preëxistentianisme herinnert de Mormoonsche leer dat de ruimte gevuld is door „geesten” (spirits) die verlangend uitzien naar het oogenblik om in het vleesch te worden getabernakeld. Dit is noodzakelijk voor hun „vooruitgang”, en zij zijn gewillig om de poort der geboorte door te gaan zelfs langs ongebaande wegen, liever dan het voorrecht te missen om met vleesch te worden bekleed. Het is onnoodig te zeggen, dat juist in de twee laatstgenoemde opzichten de leer der Mormonen sommigen, zoo niet velen, aantrekt.

Zoo blijkt het Mormonisme dus een samenflansing te zijn van allerlei ketterij, met genoeg vertoon van waarheid om onkundigen en onvasten te misleiden, vooral ook daar de „zendelingen” gewoonlijk in het eerst slechts spreken over leerstukken die algemeen worden aangenomen. Hunne practijken om proselieten te maken herinneren aan 2 Tim. 3:6, en het is vooral geweest onder de „vrouwkens die altijd leeren en nimmer tot kennis der waarheid kunnen komen”, dat zij de meeste volgelingen wonnen.

Voorts is het aantrekkelijke van der Mormonen practijk dat de wereld gehuwd is aan de kerk in den zin dat elk „meeting house” als regel een danszaal en theater er aan verbonden heeft. Door het systeem der tienden, Juli 1838 ingevoerd, en aan Brigham Young den „zakenman”, toegeschreven, en sedert op rigoreuze wijze gehandhaafd, zoowel als allerlei voordeelige geldbeleggingen en reusachtige handeisondernemiijgen, onder volkomen beheer der hiërarchie, is het Mormonisme een gevaarlijke macht geworden in de Amerikaansche Unie. En waar de inwijdingsceremoniën in den tempel te Salt Lake City o.a. insluiten het afleggen van een eed tot wreking van den dood van den „profeet”, doch vooral door deze geconcentreerde geld macht, spreekt men in de Vereenigde Staten terecht van de „Mormon Menace”, het „Mormoonsch dreigend gevaar”. Ook op politiek terrein doet zich zulks gelden.

Helaas dat de Christelijke Zending zich niet krachtiger op het Mormonisme heeft geworpen. Wel arbeiden enkele kerkengroepen onder de Mormonen, en met name de „Utah Gospel Mission”, welker hoofdkwartier is gevestigd te Cieveland, Ohio, doet een uitnemend werk in het verspreiden van licht over den Amerikaanschen Islam. Doch de resultaten zijn niet schitterend. De Christelijk Gereformeerde kerk in NoordAmerika die sedert 1911 zendingswerk begon, te Ogden, waar destijds naar men schatte wel 2500 Mormonen van Hollandsche afkomst woonden, heeft, na enkele jaren van moeitevollen arbeid, de onderneming opgegeven als van betrekkelijk zeer gering resultaat, en tegengewerkt op allerlei wijze, ook door het bovengenoemd Hollandsch blad. Met andere kerkengroepen ging het even zoo.

Het is te gemakkelijk een Mormoon te zijn en te blijven — niet alleen voor het tegenwoordige, door vermenging van werelddienst en religie, maar ook door de verblindende belofte voor het toekomende — een belofte die sterk herinnert aan het satanswoord in Eden gesproken (Gen. 3:5): „Gij zult als God wezen”.

< >