of Mizpè is oorspronkelijk niet anders dan een soortnaam: mispè = uitkijk, wachttoren, dien men dan natuurlijk op hooggelegen plaatsen bouwde. Als soortnaam komt het nog voor Jes. 21 : 8, 2 Kron. 20 : 24.
Maar als vanzelf groeiden dergelijke „wachttorens” dikwijls uit tot dorpen, die dan den ouden naam met of zonder nadere toevoeging behielden. Zoo hooren we van een „Mizpe van Moab” (1 Sam. 22 : 3), een „Mizpe van Gilead” (Richt. 11 : 29).
En daarnaast van Mizpa zonder meer. Hiervan zijn de bekendste:I. Mizpa in Benjamin, ten Noorden van Jeruzalem, zeer waarschijnlijk het huidige Nebi Samwil. Hier was blijkens Richt. 20 : 1, 5, 8 („tot den Heere te Mizpa”) e.a.p. een heiligdom, waarbij het volk bijeenkwam zoowel in den tijd der Richteren als in dien van Samuël (1 Sam. 7:5—7, 11 v. 16; 10:17). In den strijd tusschen Israël en Juda krijgt het militaire beteekenis (1 Kon. 15 : 22; 2 Kron. 16 : 6). Na Jeruzalems ondergang in 586 wordt het voor korten tijd residentie van den stadhouder Gedalja (2 Kon. 25 : 23, 25; jer. 40 : 5 v.v.), die hier vermoord wordt (Jer. 41 : 1 v.v.). Ook in den tijd der Hasmoneën is Mizpa een tijdlang centrum en heiligdom geweest (l Macc. 3 : 46).
II. Mizpa in Gilead, hetzelfde dus als het in Richt. 11 : 29 genoemde Mizpe van Gilead, dat misschien wel bij het huidige es-Salt moet worden gezocht. Jacob had hier zijn laatste onderhoud met Laban (Gen. 31 : 49). Jefta maakte zich hier gereed tot den strijd tegen de Ammonieten (Richt. 10 : 17; 11 : 11) en kwam hier na zijn overwinning terug (Richt. 11 : 34). Ook hier was een heiligdom („voor het aangezicht des Heeren te Mizpa”), waarop waarschijnlijk in Hoz. 5 : 1 wordt gedoeld.