Worden de arbeiders in de zending over het algemeen „zendelingen” genoemd, in de zending van de Gereformeerde Kerken heeft men de benaming: missionair-predikant. Tot dezen naam is men niet gekomen, omdat in deze zending slechts predikanten worden uitgezonden, maar omdat men daarin de principieele gedachte heeft willen uitdrukken, dat de „planting” der kerk niet is de zaak eener zendingsvereeniging door particuliere personen, maar van de kerk zelf door haar eigen Dienaren des Woords, tot dit doel uitgezonden.
In het Zendingsrapport (Synode 1896) staat dan ook: „wel kan de kerk allerlei door niet-ambtelijke personen doen verrichten, hetzij op paedagogisch, medisch, bouwkundig, juridisch of finantieel gebied, maar bij de Bediening van het Woord en van Doop en van Avondmaal en bij de uitoefening van de Tucht, kortom bij de hanteering van de sleutelen des Hemelrijks, hier en overal, is zij aan het ambt gebonden.” De gezondenen moeten dus zijn Dienaren des Woords, die hun ambt aan een plaatselijke kerk ontleenen. Tegen het woord „zendeling” was hoofdzakelijk het bezwaar, dat men er onder verstond iemand, die wel op het zendingsveld in de Inlandsche gemeenten, maar niet in de vaderlandsche kerk het recht had tot bediening van Woord en Sacrament.
Afgedacht hiervan, dat geen particulier de bevoegdheid heeft iemand in eenig kerkelijk ambt te zetten, had men er bovendien een nieuw ambt van gemaakt, waarvoor de grondslag ontbrak in de Schrift of Kerkenorde. Daar de prediking van het Evangelie in kerk en zending niet in wezen is onderscheiden, maar slechts hierin, dat in de kerk volle nadruk valt op het „bouwen van de kerk” en in de zending op het „planten van de kerk”, kan er maar van één soort ambtelijke bediening des Woords sprake zijn en van één soort van Dienaren des Woords, slechts onderscheiden door het meer speciale karakter van hun arbeid.
Hieruit volgde weer, dat de zending moet uitgaan van een plaatselijke kerk. Er was echter ook een strooming, die van de gedachte uitging, dat het zendelingen-ambt wel een andersoortig ambt is dan dat van een Dienaar des Woords.
De tegenwoordige „zendelingen” zijn eigenlijk de Evangelisten uit den Apostolischen tijd, welke wel degelijk onderscheiden werden van „herders en leeraars”. Wanneer dit Evangelisten-ambt nu niet van tijdelijken aard is geweest — wat men alleen aannam betreffende het apostolische ambt — dan moeten dus de „zendelingen” Evangelisten worden genoemd, als bekleedend een ambt onderscheiden van dat der gewone Dienaren des Woords.
In de Zendingsorde van de Gereformeerde Kerken is men echter uitgegaan van het eerste standpunt. Vandaar de juiste naam: missionair-predikant.