Hieronder verstaan wij in ’t algemeen den arbeid die zich ten doel stelt de bestrijding der ontucht en bevordering van het zedelijk leven onder het volk, en bepaald den arbeid die in dezen door de Nederlandsche Middernachtzending-Vereeniging verricht wordt. Deze vereeniging die 26 Juni 1890 als rechtspersoon erkend werd en gevestigd is te Zetten, gemeente Valburg, heeft zich tot taak gesteld de zonde der ontucht te bestrijden, in de eerste plaats onder de mannen (art. 2 Reglement), en volgens artikel 6 van haar Statuten zijn haar werkzaamheden:
a. zich door woord en geschrift te wenden tot hen, die op plaatsen der verleiding hun genot zoeken, teneinde hen in Christelijken geest terug te brengen van den weg der zonde;
b. de publieke consciëntie op te wekken tot de erkentenis, dat de Overheid op geenerlei wijze de ontucht mag beschermen of bevorderen;
c. toe te zien, dat de openbare eerbaarheid gehandhaafd worde;
d. op gepaste wijze kennis te verspreiden aangaande de velerlei gevaren der ontucht, om hen die nog niet gevallen zijn, te wapenen tegen verleiding;
e. de slachtoffers der ontucht zooveel mogelijk met steun en leiding te dienen;
f. bestrijding der geslachtsziekten;
g. bestrijding van het Nieuw-Malthusianisme;
h. bevordering van het recht van het buiten echt geboren kind op deugdelijke opvoeding en verzorging, benevens op onderhoud door den vader;
i. bestrijding van onzedelijke literatuur en voorstellingen.
Deze arbeid is een uitlooper te noemen van den strijd tegen de prostitutie, die reeds in het midden der vorige eeuw ten onzent onder invloed van het Reveil is aangevangen, en waaraan vooral de namen van O. G. Heldring en daarna H. Pierson, verbonden zijn.
Otto Gerhard Heldring, die in 1827 als jong predikant te Hemmen gekomen was, bezocht in 1847 naar aanleiding van een brief over een gevallen meisje, de vrouwengevangenis te Gouda, en vond daar een onbeschrijfelijk ellendigen toestand. In een verpestende atmosfeer zaten daar jonge meisjes, om een licht vergrijp gestraft, met volleerde koppelaarsters en houdsters van slechte huizen, die alle gelegenheid hadden om deze jonge vrouwen geheel te demoraliseeren. Enkele meisjes baden toen Heldring dat hij zich over haar ontfermen mocht. Heldring beloofde: „ik zal u niet verstooten”.
Dit was het begin van Heldrings werk. Hij deed nu een beroep op allen die dien arbeid genegen waren, om hem te steunen. Reeds in 1847 werd het asyl Steenbeek gesticht, dat wel de oudste reclasseeringinstelling genoemd is, en het moederhuis der Middernachtzending. De regel werd gevolgd dat wie opgenomen werden zich vrijwillig aan de tucht hadden te onderwerpen; wie weg wilde kon vertrekken. Tien jaren later in 1859 werd Talitha Kumi gesticht, en nog 6 jaren later, 1863, Bethel, voor meisjes van 16 tot 21 jaar die op ’t punt stonden ontuchtige meisjes te worden.
Bij dezen arbeid werd Heldring ter zijde gestaan door eminente vrouwen, van welke vooral genoemd moet worden Mej. P. Voûte, de eerste directrice van Steenbeek.
Het werk van Heldring is voortgezet door Hendrik Pierson, den man die in Zetten de zachtmoedigheid zelve, als hij over den Rijn was (Zetten was toen alleen van Wageningen uit te bereiken) zijn pantser aantrok voor den strijd. Pierson kwam in Januari 1877 te Zetten. Dadelijk ondervond hij tegenspoed, want 14 April brandde het asyl Steenbeek af, en mej. Voûte die zijn grootste steun moest zijn bij zijn werk, werd stervende uit het brandende huis naar de pastorie gebracht waar zij na drie dagen overleed. Maar reeds in November kon het nieuwe gebouw betrokken worden, en Mej. J.
H. Kruyt volgde Mej. Voûte op. En verder breidde de arbeid zich uit. In 1881 verrees het Magdalenahuis, een gesticht voor ongehuwde moeders, en daarna het Kinderhuis, in den tuin van het Magdalenahuis, in 1888, terwijl in 1882 en ’87 nog twee kleine gestichten gebouwd waren: Hosa Semna (al wat liefelijk is) en Hosa Euphema (al wat welluidt). Terwijl Pierson zich aan zijn omvangrijken arbeid aan de stichtingen gaf met zijn krachtige en rijke persoonlijkheid, wijdde hij zich ook aan velerlei werk in den lande en arbeidde mede aan „de verbetering der wetten, het leggen van een vernieuwde juridische basis tot bescherming van vrouwen en kinderen, de verdieping van de oppervlakkige eenzijdig-materialistische hygiënische opvattingen der medische wereld, en een krachtiger maken van de verslapte en al platter wordende moraal van ons geheele volk (Mr.
A. de Graaf, De ontwikkeling van den strijd tegen de onzedelijkheid, pag. 117). In 1911 werd de arbeid van Pierson bekroond door de aanneming van de zedelijkheidswetten.
De Middernachtzending-Vereeniging nu heeft haar ontstaan te danken aan den arbeid van twee jonge mannen G. Velthuysen Jr. en J. van der Steur die in 1887—’88 begonnen met hun werk, te Haarlem, terwijl Pierson hun raadgever en de voorzitter hunner vereeniging was. Op de jaarvergadering van de Heldringgestichten te Zetten in Juni 1889, brachten deze jonge mannen het eerst verslag uit van hun ervaringen, waarna 26 Juni 1890 de vereeniging rechtspersoonlijkheid verkreeg. Terwijl de vereeniging contact heeft met de gestichten Steenbeek en het Magdalenahuis, waarvan zij grooten steun ondervindt, arbeidt zij op onderscheidene wijze tot het boven omschreven doel. Niet het minst komen hier ter sprake haar Consultatie-bureaux in de belangrijkste gemeenten van ons land, waar hulp en leiding verleend wordt aan verstooten en hulpbehoevende vrouwen en meisjes, en ongehuwde moeders. Zij heeft voorts een reclasseeringcommissie, tot reclasseering van degenen die met den strafrechter in aanraking gekomen zijn, en stelt zich beschikbaar voor leiding en steun, zoowel van voorwaardelijk veroordeelden, als van voorwaardelijk in vrijheid gestelden en van ontslagen gevangenen. Ook gaan van de vereeniging uit: Het Zeemanshuis te Den Helder, in 1910 tot stand gekomen, dat aan schepelingen logies aanbiedt, en het Doorgangshuis te ’s-Gravenhage, waar meisjes en vrouwen, die op den weg der zonde verdoold zijn, een vriendelijk tehuis met veel liefde en toewijding vinden.
Intusschen wordt door de afdeelingen van de Vereeniging krachtig gearbeid. Door de plaatselijke afdeelingen wordt zendingswerk verricht in de donkere buurten der groote steden, en op de buitenwegen, waarbij geschriften worden uitgereikt en een toepasselijk woord ter waarschuwing wordt gesproken. Ook worden door huisbezoek degenen die zedelijk wankel staan, en verwaarloosde gezinnen, gesteund, en vergaderingen belegd met militairen, jeugdsamenkomsten en achterbuurt-bijeenkomsten. Voorts zijn er provinciale afdeelingen die in kleinere gemeenten den arbeid behartigen, en voorts den arbeid organiseeren in verschillende gewesten en de uitgave van geschriften verzorgen.
Als voorbeeld van den arbeid der vereeniging mag vermeld worden, dat blijkens het 38ste jaarverslag, uitgebracht op de algemeene jaarvergadering te Rotterdam 8 November 1926, door den algemeenen secretaris J. N. van Munster, in 1925 aan 142 ongehuwde moeders onderdak geboden werd, 61 door bemiddeling van de Consultatie-bureaux in ’t huwelijk traden, tegen 178 buitenechtelijke vaders een procedure aanhangig gemaakt werd, aan 93 ongehuwde moeders logies verstrekt werd, voor 64 kinderen een vriendelijk tehuis gevonden werd. In het Zeemanshuis werd in 1925 aan 1516 schepelingen verblijf aangeboden.
De arbeid van de Middernachtzending die in den uitgebreiden zin van het woord door bovengenoemde Vereeniging verricht wordt, moet met eere genoemd worden als een werk van Christelijke ontferming, dat met name bij het almeer om zich heen grijpend zedelijk verval, den steun van allen, allereerst van het Christenvolk, ten volle waardig is.