of Miguel Serveto y Reves werd in 1511 te Tudela in Arragonië geboren, uit een familie, die afkomstig was uit Villanuova (Villeneufve). Zijn vader was Spanjaard, zijn moeder een Fransche.
Toen hij nog jong was, ontving hij onderwijs in het Latijn, het Grieksch en het Hebreeuwsch. Eerst studeerde hij te Sarragossa.
Daarna (hij was toen 17 jaar) studeerde hij te Toulouse in de rechten. Daar maakte hij kennis met den Bijbel.
In 1520, een jaar na zijn aankomst te Toulouse, maakte hij als secretaris van Jean de Quintana, den kapelaan van Karel V, met dezen een reis naar Italië. Daarna woonde hij in 1530 in Augsburg den rijksdag bij, waar hij met vele Luthersche godgeleerden sprak.
Het dogma der Triniteit was hem een doorn in het oog. Hij vond het een driegodenleer, een driekoppig monster, den Cerberus of helhond.
Hij ging verder dan eenig dwaalleeraar van zijn dagen en loste het Christendom op in een Neoplatonisch Pantheïsme (H. Bavinck, Dogmatiek 1918 II 299).
Vruchteloos poogde in 1530 Oecolampadius te Bazel den Spaanschen geleerde tot andere gedachten te brengen, maar Servet, „op theologisch gebied een dilettant en een warhoofd van het eerste water, toonde zich geweldig koppig en hardleersch” (H. Kaajan, Laster en legende omtrent Calvijn, pag. 24).In 1531 gaf Servet zijn eerste geschrift uit getiteld: de Trinitatis erroribus libri VII. Dat boek verwekte een storm van verontwaardiging vooral onder de Reformatoren. Servet verliet Duitschland en ging naar Parijs. Daar studeerde hij onder den schuilnaam Villeneufve in de medicijnen. In 1534 stelde Calvijn den ketter een onderhoud voor, om hem van zijn dwalingen te genezen of hem met het Woord Gods te bestraffen. De beide mannen zouden in een bepaald huis samenkomen.
Calvijn ging met levensgevaar naar Parijs, maar Servet kwam niet. In 1534 verliet Servet Parijs en woonde eenigen tijd te Lyon waar hij corrector was aan de drukkerij van Melchior en Gaspard Trechsel. Daar gaf hij een boek uit getiteld: de geografie van Ptolemaeus.
In 1536 keerde hij naar Parijs terug en werd in 1538 doctor in de medicijnen. (E. Doumergue, Calvijns jeugd, pag. 423.)
Nu vestigde hij zich als doctor in Vienne. Alles onder den schuilnaam Villeneufve. In Vienne arbeidde hij aan een nieuw boek, dat hij in 1553 onder den naam Christianismi Restitutio zou uitgeven. Terwijl hij aan dit boek arbeidde, trad hij in correspondentie met Calvijn (1545). Calvijn zond aan Servet een exemplaar van zijn Institutio, hetwelk deze met allerlei hatelijke opmerkingen aan Calvijn terugzond. Daarna zond Servet een gedeelte van het manuscript van zijn boek aan Calvijn.
Deze behield dat gedeelte. Onderwijl brak Calvijn alle correspondentie met Servet af. Aan zijn vriend Farel schreef Calvijn: „Servet heeft mij laatst geschreven en bij zijn brieven een dik boek met zijn dwaze droomerijen gevoegd, mij met een merkwaardige vrijmoedigheid erop wijzende, dat ik wonderlijke en ongehoorde zaken erin vinden zou. Hij biedt nog aan naar hier te komen, als ik het goedvind, maar ik wil hem mijn woord niet geven, want, indien hij kwam, zou ik nooit dulden, dat hij levend vertrok, voorzoover ik iets in deze stad te zeggen heb” (Opera omnia VII, 283).
In 1553 kwam het werk van Servet van de pers. Het was in Vienne in het geheim gedrukt bij Balthasar Arnollet. Achterin stonden brieven aan Calvijn. Het boek werd verspreid in Lyon, Genève en Frankfurt a/M.
Door een briefwisseling tusschen Guillaume de Trie, een vluchteling uit Lyon, en een vriend van Calvijn en diens Roomschen neef Anton Arneys werd het openbaar, dat Villeneufve en Servet een en dezelfde persoon waren. Calvijn heeft Servet niet in handen der inquisitie gespeeld, zooals velen beweren, maar wel heeft Calvijn aan de Trie op diens verzoek het bewijsmateriaal tegen Servet naar Lyon gezonden. Servet heeft Calvijn beschuldigd, dat deze geheime brieven van zich aan de Roomsche Inquisitie gegeven heeft, maar dat is onwaar, omdat Calvijn reeds alle correspondentie met Servet had afgebroken, toen deze hem zijn dertig brieven toezond.
In zijn boek Christianismi restitutio kwam het anti-trinitarisch standpunt van Servet in de hoogste mate uit. Servet was eigenlijk Pantheïst. De Vader alleen is volgens hem tota substantia, de Zoon en de Heilige Geest zijn slechts dispositiones Dei'. Met brutalen overmoed maakte hij de kerkleer der Drieëenheid bespottelijk. Servet werd nu te Vienne in de gevangenis geworpen, maar hij wist uit den kerker te ontsnappen en nu nam hij in allerijl de vlucht. Ware dit niet geschied, dan zouden de Roomsch-Catholieken hem te Vienne verbrand hebben.
Servet kwam op zijn vlucht te Genève. Hij wilde door die stad naar Italië gaan. Toen Calvijn van Servets verblijf hoorde, gaf hij aanstonds bevel, dat deze gevangen genomen zou worden. Calvijn stuurde op den dood van Servet aan. Dat is duidelijk uit de procedure op te maken. Toen hij enkele jaren geleden door Servet gescholden werd en toen het dus zijn eigen eer gold, toen zweeg Calvijn, maar nu het de eere Gods gold en de eere der kerk, nu zweeg Calvijn niet.
Maar Calvijn heeft nooit den brandstapel gewild. Prof. Harnack schrijft: Calvijn heeft Servet laten verbranden. Dat is onwaar. Calvijn wilde den dood van Servet wel, maar niet den brandstapel. Hij schreef aan Farel: Ik hoop, dat Servet ter dood veroordeeld zal worden, maar mijn wensch is, dat hem een wreede straf gespaard zal blijven (Opera Omnia XIX pag. 590). Later schreef Calvijn: morgen zal Servet zijn vonnis ondergaan, wij hebben alles gedaan, om de wijze van doodstraf te veranderen.
Men heeft den brandstapel van Servet een dwaling niet slechts van Calvijn, maar van zijn eeuw genoemd. Hoewel alle levende Hervormers het vonnis over Servet zonder eenig bedenken goedkeurden, keuren wij dat doodvonnis af, maar men moet deze terechtstelling beschouwen in de lijst van zijn tijd. „Wij keuren onvoorwaardelijk af het terechtstellen van hen, die een ander geloof aanhangen, maar Calvijn, hoezeer hij ook van de Roomsch-Catholieke kerk verschilde, was in het stuk van de vervolging der ketters nog niet tot juiste gedachten gekomen” (Landwehr III 128). Men bedenke echter wel, dat geen persoonlijke antipathie, gelijk beweerd is, Calvijn bewogen heeft, maar wel de begeerte om de eere Gods te bevorderen. Bullinger schreef aan Calvijn: heet de wereld moet zien, dat de Geneefschen kettersche blasphemieën hebben gehaat en met het zwaard der gerechtigheid vervolgen en de eere van de majesteit Gods vindiceeren (Bullinger, Opera omnia XIV pag. 621), en Melanchton schreef aan Calvijn: wat Servet betreft, hebt gij de kerk voor altijd aan u verplicht door zijn afschuwelijke godslasteringen te weerleggen, terwijl de Overheid hem terecht ter dood bracht (Opera omnia XV, 268).