Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Messiaansche profetie

betekenis & definitie

Men kan deze benaming nemen in zeer engen zin, en dan is ze uitsluitend te verstaan van de vooruitverkondiging der verschijning van den Messias, bepaald als de gezalfde koning. Ietwat ruimer opgevat wordt ze de aanduiding van alle voorzegging omtrent de komst en het werk van Christus, niet alleen dus als Heerschep, maar ook als de lijdende Verlosser.

En in den allerruimsten zin kan men er onder samenvatten alles wat de profetie bevat omtrent het toekomstig heil, dat God aan zondaren wil bereiden, ook al wordt daarbij de persoon van den Messias niet uitdrukkelijk genoemd.Deze Messiaansche profetie vinden we het allereerst in het z.g. Protevangelium, d. w. z. de eerste Evangelie-verkondiging, welke door Gods eigen mond in het Paradijs geschiedde (Gen. 3 : 15). Ze wordt voortgezet bij de aartsvaders (Gods belofte aan Abraham, Gen. 12:1, 2; Jacob’s voorspelling van de komst van Silo, Gen. 49 : 10) en bij Mozes (de toekomstige groote profeet, Deut. 18 : 15, 18). Zelfs vinden we haar in den mond van Bileam (de ster uit Jacob, Num. 24 : 17). Maar vooral en veelvuldig treffen we haar aan bij de eigenlijk gezegde profeten. Zij vormt van den inhoud hunner prediking een zeer belangrijk deel; en mede juist daarin ligt hunne groote beteekenis, dat zij, tegenover het in Israël zoo duidelijk blijkend onvermogen van de Wet om zalig te maken, Hem verkondigen door wien de zondaar waarlijk verlost worden kan.

Zij kondigen den Messias gemeenlijk aan als een wijs en rechtvaardig koning, die zal voortkomen uit Davids geslacht (Am. 9 : 11; Mich. 5 : 1 v.v.; Jes. 9:5, 6; 11 : 1 v.v.; Jer. 23 : 5, 6; 30:9; Ezech. 34:24; 37 : 24), maar toch ook als den Man van smarten, den lijdenden Knecht des Heeren, die door Zijn lijden en sterven zondaren rechtvaardig maakt (Jes. 53). En in schitterende kleuren teekenen zij het glorierijk, dat Hij door Zijne overwinning op de macht der zonde eenmaal zal doen aanbreken (Am. 9 : 12; Mich. 4 : 1—4; Jes. 2 : 2—4; 11 : 4-10; enz.).

Er was een tijd, dat de heerschende richting op het terrein der Oud-Testamentische wetenschap de Messiaansche profetie beschouwde als een element dat eigenlijk niet tot de prediking der profeten behoorde. Althans vóór de Babylonische ballingschap zou er bij hen van de verkondiging van een toekomstig heil geen sprake zijn geweest, ze zouden uitsluitend als boodschappers van Gods oordeelen zijn opgetreden; en het zou eerst de bittere ontgoocheling van die ballingschap zijn geweest, die den droom van een heilrijke toekomst onder het Joodsche volk had doen ontstaan. Iedere profetische uitspraak welke met deze voorstelling niet strookte werd voor een latere aanvulling gehouden en als een onecht invoegsel uitgebannen. In de laatste twintig jaren is men hierover echter heel anders gaan denken. Men heeft de vroeger bestreden echtheid van de Messiaansche heilsvoorzeggingen bij de profeten vóór de ballingschap weer grif erkend, en meent nu, dat de Messiaansche profetie teruggaat op eeuwenoude volksverwachtingen. In verband daarmee heeft men bijvoorbeeld ook weer de pogingen opgegeven om Silo in Gen. 49 : 10 anders dan als naam van den Messias te verklaren.

Deze eeuwenoude volks verwachtingen echter zouden niet alleen in Israël hebben bestaan, maar gemeengoed zijn geweest van de geheele oude Oostersche cultuurwereld. Zoo heeft men gemeend dergelijke heilsverwachtingen ook in Egypte en in Babel te kunnen aanwijzen. Intusschen is er een zeer groot onderscheid tusschen de voorstellingen, die men in de Egyptische en de Babylonische litteratuur heeft ontdekt, en de Messiaansche profetieën in het Oude Testament. Het is zelfs zeer de vraag of in de Egyptische en Babylonische geschriften wel van een toekomstigen koning sprake is, en we niet veeleer te doen hebben met overmatige loftuitingen welke aan regeerende koningen worden toegebracht. Men zie hierover uitvoeriger Dr. J.

Ridderbos, De Messiaansche heilsbelofte en de nieuwere ontdekkingen, Kampen 1918. Overigens lijdt deze geheele nieuwere beschouwing, hoezeer ze ons ook de winst brengt van de erkenning van de echtheid van de Messiaansche voorzeggingen bij de voor-exilische profeten, niet minder dan de vroegere aan het principiëele euvel, dat zij den Goddelijken oorsprong der Messiaansche heilstoezegging miskent, en haar wortel alleen in het menschelijke zoekt. Zij wil de Messiaansche profetie laten ontstaan uit louter menschelijke verwachtingen, die bij allerlei oude Oostersche volken zouden bestaan. Wij daarentegen erkennen dat het God zelf is die de belofte van den Zaligmaker eerst in het Paradijs heeft geopenbaard en deze daarna door patriarchen en profeten heeft laten verkondigen, om haar ten slotte in de komst van Zijnen eeniggeboren Zoon in vervulling te doen gaan.

< >