Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Mesozoïsch

betekenis & definitie

Wanneer men de geschiedenis der aarde in vijf tijdvakken verdeelt, is de secundaire of mesozoïsche periode de middelste. Ze wordt daarom ook wel de geologische middelgeschiedenis genoemd.

In dit tijdvak werden door bezinking uit water verschillende sedimenten gevormd, die men in drie formaties heeft verdeeld: trias, jura en krijt; de laatste is de jongste. Trias is het eerst door Friedrich August Alberti (1795—1878) zoo genoemd, omdat deze formatie in Duitschland, waar zij het eerst is onderzocht, in drieën wordt verdeeld, n.l. bonte zandsteen, schelpenkalk en keuper.

In andere landstreken vindt men deze verdeeling in drieën echter niet altijd. Trias treft men o.a. aan inde Noord-Vogezen en in den Haardt, in het Noordelijk deel van het Zwarte woud, in het Neckarbergland, het Odenwald, Spessart en Rhön en verder Noordelijk langs de Wezer tot aan de Westfaalsche poort.

De naam juraformatie werd het eerst in 1796 door Alexander von Humboldt gebruikt voor de aan fossielen zoo rijke kalkgesteenten van Zwitsersche, Zwabische en Frankische jura. Waar ammonieten of ammonshorens, belemnieten of vingersteenen en trigonia’s gevonden worden, daar is jura.

Krijtformatie is de jongste bezinking van het mesozoïcum en sluit aan bij de tertiaire vormingen. Bekend zijn de krijtrotsen aan de Zuidkust van Engeland en de Noordkust van Frankrijk, de water en wijn leverende krijtbergen van Champagne, de krijtheuvels op Rügen en verschillendeDeenscheeilanden.Ook in Münsterland en in Zuid-Limburg vindt men krijt; de tertiaire bekkens van Parijs en Londen worden omringd door krijtgronden.

De flora der mesozoïsche periode bestond voor een groot deel uit varens, paardestaarten, cycadeeën en conifeeren. Bovendien zijn er tal van palmen, wilgen, eiken, eschdoorns, vijgeboomen en andere loofboomen gevonden, zoodat de plantenwereld van dit tijdvak niet veel verschilde van die van den tegenwoordigen tijd.

Ook alle grondvormen van het dierenrijk zijn hier vertegenwoordigd; zelfs vogels en zoogdieren zijn in de aardlagen van dit tijdvak ontdekt.

Vooral is de mesozoïsche periode bekend door de vreemdsoortige en kolossale monsters, die toen op onze planeet rondzwierven; daarom wordt zij ook wel genoemd het tijdvak der monsters of der draken.

De geleerden bestempelen deze wonderlijke gedrochten bijna alle met den naam van sauriërs; het woord saura beteekent hagedis en we zullen ze daarom ook hagedissen noemen, hoewel ze tevens veel kenmerken bezitten van amphibiën, van visschen, ja zelfs van vogels en zoogdieren. Van de uitgestorven vogels der geologische middeleeuwen is er geen zoo vermaard geworden als de oervogel van Solnhofen (archaeopterix lithographica), waarvan in 1861 en 1877 een exemplaar gevonden werd in Beieren.

Ook wonderlijke vliegende hagedissen, zooals de vleugelvinger (pterodactylus), de snavelsnuit (ramphorhynchus) en het Amerikaansche vleugeldier (pteranodon) vlogen door de lucht. De grootste reuzendieren leefden toen echter op het land of in het water.

We kunnen hier slechts enkele opnoemen. Tot de zeehagedissen behooren: de belodon of Neckarhagedis; de teleosaurus; de plesiosaurus of slanghagedis; de vischhagedis of ichthyosaurus, 12 meter lang, een dolfijn met een haaienstaart; de mosasaurus of Maashagedis.

Van dit laatste dier werd in 1780 in het krijt van den Pietersberg bij Maastricht een schedel gevonden, die meer dan een meter lang is en te Parijs bewaard wordt. Later werd in denzelfden berg een bijna volledig geraamte van dit dier ontdekt, dat zich thans in Brussel bevindt.

De Maashagedis was een 8 meter lang, slangachtig dier met korte van zwemvliezen voorziene pooten. Van de land- en zoetwaterhagedissen verdienen genoemd te worden: de zonderlinge plantenetende triceratops met drie horens op den kop en een kraag van beenderen om den hals; de iguanodon of leguaantand, 9 meter lang, met lange achter- en korte voorpooten; de vleeschetende tyrannosaurus, 12 meter lang, gevonden in Montana, behoort met de volgende tot de orde der dinosauriërs of schrikhagedissen ; de stegosaurus, met op den rug een aantal spits toeloopende platen en op den staart talrijke stekels als bajonetten, gevonden in Colorado; de brontosaurus of donderhagedis, 20 meter lang, uit Wyoming; de diplodocus, 26 meter lang, gevonden in Wyoming en Colorado; de even lange brachiosaurus, uit Oost-Afrika; de atlantosaurus, uit het Rotsgebergte, die 10 meter hoog en 30 meter lang zou geweest zijn.

Door welke oorzaak deze over de geheele aarde verbreide wezens — ook in Azië en Australië zijn in den laatsten tijd beenderen van dinosauriërs gevonden — al te gader aan het eind der secundaire periode zijn uitgestorven, ligt geheel in het duister; de evolutietheorie staat hier voor een raadsel; een allesoverstelpende vloed is misschien nog de beste verklaring.

< >