Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Meetriet, -roede, -snoer

betekenis & definitie

Deze woorden bestaan uit twee deelen ; de samenstelling wordt gevormd door twee begrippen, door een eerste dat op de werking ziet en door een tweede dat het voorwerp aanwijst waarmede het werk wordt gedaan. In de Hebreeuwsche woorden hiervoor gebruikt is dat eveneens het geval.

Het woord voor meetriet is samengesteld uit het zelfstandig naamwoord riet en het werkwoord meten. Het eerste woord, gebezigd voor riet, schacht, wordt teruggevonden in schier alle semietische talen, en is overgegaan in het Grieksch, Latijn en zelfs tot in het Fransche woord, dat men voor stok gebruikt.

Voor meetsnoer worden naast het werkwoord meten, woorden gebruikt van den stam van twee onderscheiden werkwoorden, waarvan het eene beteekent snoeren en het ander spannen. Zoo dan, hieruit volgt, dat tot het meten gebruikt werden stokken, dingen die recht op staan, en snoeren, dingen die gespannen worden.

In Ezechiëls visioen ziet de profeet een man staan met een tinnen snoer en een meetriet (Ez. 40 : 3). Dat riet mat zes el (Ez. 40 : 5; 41 : 8, 5).

Evenals dit het geval is met de gewichten zijn ook de maten van Babylonischen oorsprong. Gewoonlijk neemt men aan dat de el, de grondmaat, 495 mm. is, anderen weer stellen die op 446 mm. en de el in Ez. 43 : 13v.v. genoemd op 550 mm.: de zoogenaamde koninklijke el van de Babyloniërs.

Ezechiël neemt deze maat omdat die ook ten grondslag lei van den tempel van Salomo (2 Kron. 3 : 3). Dit meetriet nu wordt verder genoemd in Ezech. 42 : 16—19.

Cursief gedrukt komt het woord nog voor in Ezech. 45 : 1; 48 : 8, 16, 20 en 21.

De Statenvertaling heeft in hoofdst. 45 : 5 wel hetzelfde getal vijf en twintig duizend, als in vers 1, doch niet een lengtemaat opgegeven, ook niet cursief.

De Leidsche vertaling heeft beide malen el. In het Hebreeuwsch wordt de getelde zaak bij de telwoorden meermalen weggelaten.

Zoo staat in onze vertaling in Ez. 42 : 20, vijf honderd rieten, terwijl dit woord in het Hebreeuwsch is weggelaten.Van meet roede is sprake in Ps. 74 : 2, Jer. 10 : 16 en 51 : 19, in de uitdrukking: roede Zijner erfenis; het wil zeggen: het van God toegemeten deel, in den zin, waarin de psalmist het zoo schoon uitdrukt: de snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen, ja, een schoone erfenis is mij geworden (Ps. 16 : 16). Ook in Openbaring 11 : 1 wordt van eene meetroede gesproken, hoewel in den tekst alleen het woord roede staat, „een rietstok, een meetroede gelijk”.

Eindelijk komt nog de samenstelling voor van meetsnoer. Dit was gemeenlijk van linnen (Ez. 40 : 3), en diende eenvoudig om iets af te meten (Ez. 47 : 3); vooral als er iets gebouwd zou worden, Zach. 2 : 1, 1 : 16: het snoer van den timmerman; de Luthersche vertaling heeft: Zimmerschnur. Het wordt in Job 38 : 5 het richtsnoer genoemd, eveneens in Ps. 19 : 5 en in denzelfden zin, maar dan overdrachtelijk, in Jes. 28 : 17, alwaar het in eenen adem met paslood wordt genoemd. Dezelfde gedachtengang wordt gevolgd in Jes. 34:11 en 17. Alstimmermanswerktuig komt het voor in het schoon gedeelte van Jesaja, waarin hij Gods oppermajesteit en de ijdelheid der afgoden teekent (jes. 44 :13). Het trekken van het richtsnoer beteekent meermalen verwoesting (Amos 7 : 17; Jes. 34 : 11; Kiaagl. 2 : 8). Dan heeft het de tegenovergestelde beteekenis als waarin het voorkomt op andere plaatsen zooals in Deut. 32 : 9 en in Ps. 16 : 6.

< >