De kikvorschen (ranidae), in den Bijbel vorschen genoemd (Ex. 8, Openb. 16 : 13), behooren tot de klasse der tweeslachtige dieren (amphibia) en vormen een familie van de orde der kikvorschachtigen of staartlooze amfibiën (batrachia of ecaudata). Evenals alle tweeslachtige dieren hebben ze een naakte huid, rood koud bloed, een hart, dat uit 2 boezems en 1 kamer bestaat, ondergaan ze een gedaanteverwisseling (metamorphose), ademen eerst door kieuwen en later door longen, en leggen kleine, ronde eieren, die ze echter niet uitbroeden.
Het oog der amfibiën is zoo ingericht, dat er van ver verwijderde voorwerpen een scherp beeld op het netvlies ontstaat; om dichtbijzijnde voorwerpen duidelijk te zien, wordt de kristallens door een spier, musculus protractor lentis geheeten, naar voren getrokken en dus een weinig van het netvlies verwijderd. Het achterste gedeelte van het darmkanaal der amfibiën is een cloaca.
De ongeveer 1200 soorten tellende orde der kikvorschachtigen wordt verdeeld in 2 onderorden : die der tonglooze (aglossa) en die der tongkikvorschen (phaneroglossa). De laatste omvat verscheiden familiën, waarvan we hier slechts opnoemen: eigenlijke of echte kikvorschen of kikkers (ranidae), padden (bufonidae) en boomkikvorschen (hylidae).De echte kikvorschen hebben een zeer slijmige huid; geen staart; tanden in de bovenkaak; 8 van voren holle wervels; geen ribben; geen uitwendige gehoororganen maar 2 trommelvliezen ; 2 oogen, waarvan slechts de onderste oogleden bewogen kunnen worden; een tong, die van voren vast en van achteren vrij is, en die zij omwippen om hun prooi te vangen. Van de 4 ledematen zijn de achterpooten langer dan de voorpooten, zoodat de dieren springen; aan ieder der achterpooten zijn 5 lange en aan eiken voorpoot 4 kortere teenen; de teenen der achterpooten zijn verbonden door groote zwemvliezen. Het voedsel der kikkers, ook der padden en der boomkikvorschen bestaat uit insekteneninsektenlarven, uit slakken, spinnen, wormen en kleine vischjes. De eieren der kikvorschen, die een middellijn van ongeveer 2 millimeter hebben en in April en Mei worden gelegd, worden door een slijmige, eiwitachtige massa bij elkaar gehouden en vormen groote klompen, die men in het voorjaar in onze slooten ziet drijven en onder de namen van kikkerdril en kikkerrit bekend zijn. Hierdoor worden de eieren beschermd tegen beschadigingen, en is het vogels met spitse snavels niet mogelijk, zich van de eieren meester te maken'. In zout of brak water kunnen zich de eieren niet ontwikkelen.
Wanneer na 5 of 6 dagen de jonge kikvorschen het ei verlaten, zijn er 3 paren kieuwen in beginsel aanwezig, doch er is nog geen mond. Weldra worden de kieuwen uitwendig zichtbaar en ontstaat er een mondopening; intusschen verlengt zich de staart en komen er oogen voor den dag. Langzamerhand verdwijnen de uitwendige kieuwen en maken plaats voor inwendige. Inmiddels beginnen zich 2 longen te ontwikkelen als uitstulpingen van den slokdarm en verkrijgt de staart een breeden zoom. De mondopening is gedurende deze periode met hoornachtige randen bekleed en de larven, dikkoppen genaamd, leven vooral van planten. Ook nemen ze eiwitachtige of stikstofhoudende voedingsstoffen op, die ze in het slib der slooten en grachten in voldoende hoeveelheid aantreffen.
De inwendige kieuwen verdwijnen en de longen worden grooter. In de tweede maand worden dicht bij den grooten, platten roeistaart de achterpooten zichtbaar en een paar weken later ondergaat de larve een vervelling, waardoor de voorpooten verschijnen. Eindelijk verdwijnt het hoornachtige bekleedsel van den mond, de staart wordt steeds korter, en weldra springt het dier als volkomen kikvorsch op het land, ademt door longen en voedt zich met dierlijk voedsel. De geheele gedaanteverwisseling der kikkers duurt bij sommige 3, bij andere 4 maanden. In den herfst, meestal in de maand October, verbergen zich de kikvorschen in den modder der slooten en houden daar een winterslaap, waaruit zij in het volgend voorjaar, in Maart, April en Mei, ontwaken. Het gekwek der kikkers is algemeen bekend en wordt nog versterkt door 1 of 2 keelblazen of klankblazen.
De belangrijkste soort is de Groene waterkikvorsch (rana esculenta), de Drentsche nachtegaal, zonder de 10 centimeter lange achterpooten 7 centimeter lang, met 3 gele lengtestrepen over den rug. Zeer bekend is hier ook de Bruine kikvorsch of Graskikvorsch (rana temporaria), die reeds in Maart verschijnt en hoofdzakelijk op het land in vochtig gras leeft. In ’t Zuiden van Europa (Italië, Frankrijk) worden kikkers gegeten.
De padden onderscheiden zich van de echte kikvorschen door hun wrattige huid, door een totaal gemis van tanden, door een bijna gelijke lengte der 4 pooten, en daardoor dat ze hun eieren in snoeren leggen en geen of zeer kleine zwemvliezen hebben. Geen dierenfamilie is onverbiddelijker en onrechtvaardiger verafschuwd en vervolgd dan de padden. Onze grootste soort is Gewone pad (bufo vulgaris). De boomkikvorschen hebben tanden inde bovenkaak, en aan de uiteinden der teenen verdikkingen, hechtschijfjes of zuignappen, waarmee ze zich vasthechten aan bladeren en takken van boomen. Evenals de kameleons kunnen ze van kleur veranderen. Eierleggen en gedaantewisseling geschieden in het water; den winterslaap houden ze in slijk, onder steenen en allerlei ander afval.
We noemen hier slechts de Gewone boomkikvorsch (hyla aborea), die in het Oosten en Zuiden van ons land voorkomt. Ook rondom de geheele Middellandsche zee wordt hij gevonden.
In de Nijl en in de door overstroomingen dezer rivier gevormde moerassen, poelen en plassen van Egypte houden en hielden zich steeds veel kikvorschen op. Daarom werd Ptah, de stadgod van Memphis, de schepper der wereld, wel eens afgebeeld met een kikvorschenkop, men meende, dat kikkers van zelf uit slijk ontstonden. Het woord vorsch kan beschouwd worden als een verzamelnaam voor alle kikvorschachtige dieren, en, zoo opgevat, behoeft men niet te vragen, tot welke bizondere soort de vorschen der tweede plaag van Egypte (Ex. 8 : 2—14; Ps. 78 : 45; Ps. 105 : 30) behoord hebben. Zeer waarschijnlijk zijn ze een vermenging geweest van echte kikvorschen, padden en boomkikvorschen.