Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kever

betekenis & definitie

De orde der kevers of schildvleugeligen (coleoptera) behoort tot de hoofdgroep der gelede of geleedpootige dieren (arthropoda) en tot de klasse der gekorven dieren of insecten (insecta), dat zijn die, welke 2 sprieten en 3 paar pooten hebben. De naam schildvleugeligen komt hier vandaan, dat van hun 4 vleugels de beide voorste hoornachtig zijn en tot dekschilden dienen voor de beide vliezige achtervleugels, die er onder opgevouwen zijn.

Verder bezitten ze bijtende monddeelen, 2 samengestelde oogen en een volkomen gedaanteverwisseling (metamorphose); de onvolkomen dieren heeten larven, oudtijds wormen. De gewone volksnaam der schildvleugeligen is kevers of torren.

Ongeveer 300.000 soorten van kevers zijn bekend; hiervan komen 3380 soorten in ons land voor. Hoewel de kevers door hun talrijkheid en vraatzucht dikwijls groote verwoestingen in de plantenwereld aanrichten, zijn toch ook een groot aantal soorten zeer nuttig.Het lichaam der kevers wordt in 3 deelen verdeeld, namelijk kop (caput), borststuk (thorax) en buik of achterlijf (abdomen). Het borststuk bestaat weer uit 3 deelen of segmenten: voor-, middel- en achterborststuk (prothorax, mesothorax en metathorax), die ieder een paar gelede pooten dragen. Bovendien zijn aan het middelborststuk de voorvleugels en aan het achterborststuk de achtervleugels bevestigd. Het voorborststuk, welks bovenkant bedekt is met het halsschild, is beweeglijk ten opzichte van mesoen metathorax, die met elkaar vergroeid zijn. Het zenuwstelsel der kevers ligt, evenals bij alle arthropoda, aan de buikzijde. De ademhaling geschiedt door luchtbuizen of trocheeën, die waarschijnlijk ook voor het gehoor dienen en die met de buitenlucht in gemeenschap staan door twee rijen ademhalingsopeningen (stigmata), welke aan weerskanten van het abdomen zijn waar te nemen.

Het bloed is kleurloos en koud; het bloedvaatstelsel is niet gesloten. Het abdomen, waarin de voornaamste spijsverteringsorganen liggen, heeft geen aanhangsels. De darm eindigt in een cloaca. De voortplanting der schildvleugeligen geschiedt door eieren. De achtereenvolgende ontwikkelingstoestanden zijn: ei, larve, pop of nymf, kever. Larve- en poptoestand duren soms vrij lang, bij het Vliegend hert achtereenvolgend 5 jaar en 1 jaar, bij den Meikever 3 jaar en 2 maand.

Bij het vliegen gebruiken de kevers eigenlijk alleen hun achtervleugels. De voorvleugels dienen dan als draagvlakken. Tot de grootste kevers, die alle van 13 tot 16 centimeter lang worden, behooren Olifantskever (megasoma elephas), Herkuleskever (dynastes hercules), Hertshoornboktor (prionus cervicornis), alle drie in Zuid-Amerika, Goliathkever (goliathus giganteus) in tropisch Afrika, en de waarschijnlijk uitgeroeide Reuzenboktor (titanus giganteus) in Guyana. De grootste Nederlandsche kever is Vliegend hert (lucanus cervus), 8 centimeter lang; vrij groot zijn ook Eikenboktor (cerambyx heros), 5 centimeter, Spinnende watertor (hydrophilus piceus), 4 centimeter, Duinmeikever of Julikever (polyphylla fullo), 3 centimeter, Groote loopkever (carabus coriaceus), 3 centimeter en vele andere. Tot de kleine kevers kan men rekenen Lievenheersbeestje (coccinella septempunctata), Klopkever (anobium pertinax), Gewone boorkever (ptinus fur), Museumtorretje (anthrenus museorum), Beverkever of Vlookever (platypsyllus castoris), die 6,5,4,2'U en 2 millimeter lang worden. De kleinste bekende kever is Nanosella fungi in Noord-Amerika, die slechts 0.25 millimeter lang is.

Vooraan den kop der kevers bevinden zich de beide sprieten, die voor reuk en gevoel dienen. Ze zijn meestal elfledig, bij mannetjes grooter dan bij wijfjes en vooral lang bij de schadelijke familie der Boktorren (Populier-, Elken-, Muskus-, Weverboktor), die ze sierlijk achterwaarts over hun lichaam heenbuigen. Bij den Langsprietboktor of Dennenboktor (acanthocinus aedilis) zijn de sprieten zelfs 4 maal zoo lang als het geheele lichaam. Bij sommige kevers (Klander, Hazelnootkever, Erwtenkever, Dennensnuitkever), is het voorste gedeelte van den kop tot een snuit verlengd, waarmee ze gaten in graankorrels, bloemknoppen, boomen, enz. boren en er eieren in schuiven; ze heetten daarom Snuittorren en doen dikwijls ontzettend veel schade, vooral de laatstgenoemde (hylobius abietis). De Schorskevers leggen hun eieren onder schors en bast van boomen, en de daaruit ontstane larven kunnen heel wat hout vernielen. We noemen hiervan slechts Dennenscheerder (hylesinus piniperda) en Iepenspintkever (scolytus geoffroyi).

Van vele kevers hebben de mannetjes wonderlijke uitsteeksels en verlengstukken aan den kop; zoo bij voorbeeld Neushorenkever (oryctesnasicornis) met 1 horen, Gehoornde mestkever (geotrupes typhaeus) met 3 uitsteeksels aan het halsschild, Vliegend hert met lange vertakte bovenkaken, Herkuleskever met vooraan het lichaam 2 lange naar elkaar toe gekromde horens, Vorkneus (dicranorrhina smithi) met een gevorkt verlengstuk aan den kop. Er is onder de kevers een familie, die men Bladsprietigen noemt, wijl de uiteinden van hun sprieten waaier- of bladvormig zijn. Hiertoe behoort de algemeen bekende en uiterst schadelijke Meikever (melolontha vulgaris), die zoowel als larve (engerling) 3 of 4jaarlang onder den grond de wortels der planten, als in volkomen toestand boven den grond eenige weken lang de bladeren van eiken, berken, linden, populieren, ooftboomen afvreet. Schadelijk zijn ook de Bladkevers, die zoowel als larve als in volwassen toestand met bladeren van allerlei boomen, heesters en kruiden (els, wilg, populier, lelie, asperge, aardappel) zich voeden. We noemen hiervan Elzenhaantje (galeruca alni) en Coloradokever of Aardappelkever (chrysomela decemlineata). Bekend is om haar wonderlijke luchtsprongen de Kniptor (agriotes segetis), wier voor de wortels van bijna alle gewassen zoo schadelijke larve ritnaald of koperworm heet.

Maar niet alle keversoorten, misschien niet eens de helft, zijn schadelijk. Vele zijn zeer nuttig, en wel met name die, welke van dierlijk voedsel en van rottende stoffen leven. Dit is bij voorbeeld het geval met de talrijke onderorde der Roofkevers. Hiertoe behoort de bekende schitterend-groene Gewone zandkever (cicindela campestris), die schadelijke insecten en slakken verdelgt. Verder de Loopkevers, die zich voeden met slakken, rupsen, poppen van nachtvlinders en ander schadelijk gedierte, en waarvan we slechts noemen Gouden loopkever (carabus auratus), Tuinschallebijter (carabus hortensis), Poppenroover (calosoma sycophanta), Bombardeerkever (brachinus crepitans). Tot de Waterroofkevers behooren Geelrandige waterkever (dytiscus marginalis), Spinnende watertor of Pekzwarte waterkever, alsmede Krioel- of Draaikever (gyrinus natator).

Nuttig zijn ook, gelijk hun naam reeds aanduidt, Krengtorren en Aaskevers; van de laatste is vooral bekend de Doodgraver (necrophorus vespillo), die lijken van kleine zoogdieren en vogels begraaft. De Kortschildkevers, waartoe de Stinkende kortschildkever (staphilinus olens) behoort, en vooral ook hun larven leven bijna uitsluitend van aas en kleine schadelijke insecten zooals schorskevers; en doen dus veel nut. Echte roofdieren en daardoor zeer nuttig zijn de Lievenheersbeestjes, wijl ze de zoo schadelijke bladluizen en larven van bladkevers verslinden. De best bekende soort is het Gewone lievenheersbeestje met 7 zwarte stipjes op de roode dekschilden.

Een zeer fraaie Nederlandsche kever is de schitterende Gouden tor (cetonia aurata). Hoewel zij tot dezelfde familie als de Meikever behoort, doet ze toch geen nadeel aan de planten, wijl ze zich slechts met honigsap voedt. Eindelijk zij nog vermeld, dat tot de kevers ook behooren Spaansche vlieg (lytta vesicatoria) en Glimworm (lampyris noctiluca). De eerste wordt fijngewreven en tot een trekpleister verwerkt; de laatste is bekend om zijn lichtgevend vermogen.

In het Oude Testament wordt op verschillende plaatsen van kevers melding gemaakt (1 Kon. 8:37; 2 Kron. 6:28; Ps. 105 : 34; Jes. 33 :4; Jer. 51 :14; Jer. 51 : 27; Joël 1 : 4; Joël 2 : 25; Nahum 3:15, 16 en 17) en worden ze, even als de sprinkhanen, als een zeer schadelijk ongedierte beschouwd, vooral ook om hun talrijkheid en vraatzucht. De Leidsche vertaling heeft op sommige der aangehaalde plaatsen (Nahum 3 : 15 en 16; Ps. 105 : 34; Joël 1 : 4; 2 : 25) in plaats van kevers de woorden afvreters en verslinders. De Engelsche vertaling heeft overal rupsen, waar onze Statenvertaling kevers heeft; alleen in Nahum 3 : 17 heeft zij sprinkhaan. Hieruit blijkt wel, dat men eigenlijk niet goed weet, welke insecten van de ongeveer 400.000 bekende soorten in de boven vermelde plaatsen bedoeld worden. Dit is ook het geval met het woord kruidworm (Ps. 78 : 46; Joel 1 : 4; 2 : 25), dat in de wetenschap geheel onbekend is en in de Engelsche vertaling ook door rups wordt overgezet; de Leidsche vertaling heeft hier het woord kaalvreten Door kruidworm wordt blijkbaar bedoeld de een of ander zeer schadelijke insectenlarve. In Deut. 28:39 hebben Statenvertaling en Engelsche vertaling beide het woord worm; de Leidsche vertaling heeft rups.

< >