Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Jonathan

betekenis & definitie

I. Jonathan, de zoon van Gersom, de eerste priester in den stam van Dan (Richt. 18 : 30).

II. Jonathan, de oudste zoon van Saul, was bij zijns vaders troonsbestijging reeds volwassen. Hij sloeg met zijn duizend man de bezetting der Filistijnen te Geba (Gibea, 1 Sam. 13 : 3). Wanneer de Filistijnen, door dezen overval geprikkeld, tot een algemeenen inval in Israëls landpalen overgaan, waagt Jonathan bij Michmas een koenen overval, hij alléén met zijn wapendrager ; het wèlgelukken van deze stoute poging wordt het sein tot een volledigen wanordelijken terugtocht der vreemde onderdrukkers. Intusschen zou de held dezer overwinning aan den avond van dezen dag, vanwege een onredelijke bezwering des volks, waaraan Saul zich op onberaden wijze had schuldig gemaakt, bijna gedood zijn, ware niet het gansche volk, in geestdriftige vereering van zijn persoon, voor hem in de bres getreden (1 Sam. 14). In later jaren sluit Jonathan een hecht en innig vriendschapsverbond met David, „dewijl hij hem liefhad als zijn ziel” (1 Sam. 18 : 3 v.v.; 19 : 1 v.v.; 20 : 1 v.v.).

Om den wille van deze vriendschap trotseerde hij de beschimpingen waarmee zijn vader hem overlaadde (1 Sam. 20 : 30 v.v.). De vriendschap ondervond evenwel het leed der scheiding; na Davids vlucht ziet jonathan hem niet meer. Voor Saul en Jonathan kwam het einde op het gebergte van Gilboa; Saul en zijn drie zonen vielen daar op denzelfden dag (1 Sam. 31 : 6). David uit zijn groote droefheid over het geleden verlies in een even schoonen als aandoenlijken klaagzang (2 Sam. 1 : 17—27). De inwoners van Jabez, uit dankbaarheid over hun vroegere verlossing, namen de lijken van Saul en zijn zonen weg, verbrandden ze en begroeven de beenderen. Jonathans zoon Mefiboseth, wien zijn voedster op ’t gerucht van zijns vaders dood, bij haar snelle vlucht, had laten vallen zoodat hij aan beide zijden kreupel liep (2 Sam. 4 : 4) werd om Jonathans wil door David met groote vriendelijkheid behandeld (2 Sam. 9; vgl. 19 : 25 v.v.). Jonathans nakomelingschap blijft nog lang in hooge eere (1 Kron. 8 : 34—40).

III. Jonathan, de zoon van den priester Abjathar, bewees met Ahimaaz, zijn broeder, aan David allerlei diensten, toen deze vluchtte voor Absalom (2 Sam. 15:27,36; 17:17,20). Later verwittigde hij de deelnemers aan de samenzwering van Adonia van het feit dat Salomo reeds tot koning uitgeroepen was te Jeruzalem (1 Kon. 1:42 v.v.).

IV. Jonathan, de zoon van Simea, Davids broeder, versloeg als dapper krijgsman den zesvingerigen en zesteenigen „langen man” van Gath; misschien is hij dezelfde die ons 1 Kron. 27 : 32 genoemd wordt als Davids „död”; gewoonlijk vaders-broeder, oom; ook méér in ’t algemeen : verwant; in dit geval dan Davids neef (Keil s. v.); déze Jonathan bekleedde den aanzienlijken post van schrijver en raadsman, daar hij immers ook een verstandig man genoemd wordt.

V. Jonathan, schrijver en gevangenbewaarder in Jeremia’s tijd (Jer. 37 : 15; 38 : 26); misschien dezelfde als die genoemd wordt de zoon van Kareah (Jer. 40 : 8).

VI. Jonathan, de aanvoerder der Joden in hun onafhankelijkheidsoorlog, de jongste der zonen van Mattathias; gewoonlijk genoemd: de Maccabeër. Als moedig man toonde hij zich een waardig opvolger van zijn broeder Judas. Vgl. over hem 1 Macc. 9 : 23—13 : 24.

< >