Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Jebus, Jebusïeten

betekenis & definitie

Onder de volken, die vóór de Israëlieten in Kanaan woonden, kennen we de Jebusieten beter dan de Ferezieten, de Girgasieten en de Hevieten. In Num. 13 : 29 komen de Jebusieten voor, naast Hethieten en Amorieten, als bewoners van het gebergte (vgl.

Joz. 11 : 3). Waar we iets naders van hen vernemen, treffen we hen steeds aan als bewoners van Jeruzalem (Joz. 15 : 8, 63; 18 : 16, 28; Richt. 1 : 21 ; 19 : 10, 11 ; 2 Sam. 5 : 6 en elders).

Jeruzalem wordt dan ook wel genoemd „de stad van den Jebusiet” (Richt. 19 : 11); korter „de Jebusiet” (Joz. 15:8; 18:16), nog korter „Jebus” (Richt. 19 : 10, 11). Men meende vroeger, dat Jebus de oorspronkelijke naam der stad was, en dat ze pas ten tijde van David (circa 1000 v.

C.) den naam Jeruzalem had gekregen. De onjuistheid hiervan is bewezen door het feit, dat de stad reeds in de Amarna-brieven (circa 1400 v.

C.) Urusalim d. i. Jeruzalem genoemd wordt.

Het zal dus wel zóó zijn, dat Israël, na de inneming der Jebusieten-burcht door David (2 Sam. 5), den ouden naam Jeruzalem weer tot eere heeft gebracht. Ethnologisch schijnen de Jebusieten verwant aan de Hethieten, althans in ruimeren zin.

Toen de Amarna-brieven geschreven werden, regeerde er te Jeruzalem een vorst AbdHiba, genoemd naar een godheid uit de Hethietische sfeer: Hiba of Hepa. Let men hierbij op Ezech. 16 : ‘3, 45, dan is het niet onwaarschijnlijk, dat de Jebusieten door vermenging van Amorieten en Hethieten waren ontstaan.

Evenals de andere voor-Israëlietische bewoners van Kanaan werden ook de Jebusieten door Salomo voor goed onder slaafschen heerendienst gebracht (1 Kon. 9 : 20, 21).

< >