Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Jacob van Nuys Klinkenberg

betekenis & definitie

Geboren 20 Februari 1744 te West-Graftdijk, waar zijn vader predikant was, overleden te Amsterdam 14 September 1817, studeerde te Leiden, waar hij 2 November 1764 tot doctor in de wijsbegeerte bevorderd werd. Ijverig zette hij nu zijn godgeleerde studiën, vooral onder de leiding van Hollebeek, voort.

Achtereenvolgens was hij | als predikant werkzaam te Eemnes-Buitendijks (1766), te Overschie (1773), te Oudewater (1775), te Deventer (1776) en te Amsterdam (1778). In 1783 tot gewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid te Leiden benoemd, bedankte hij voor die betrekking op aandrang der Amsterdamsche gemeente, terwijl hij tevens werd aangesteld tot professor in de theologie en kerkelijke geschiedenis aan het Stedelijk Athenaeum.

Den 10den Maart 1784 door de Leidsche Academie tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd, aanvaardde hij het professoraat te Amsterdam op den 29sten Maart van dat jaar, terwijl hij tevens als predikant in dienst bleef. De Revolutie beroofde hem echter eenigen tijd van beide betrekkingen.

In 1796 was hij n.l. de eerste onder zijn ambtgenooten, die den destijds gevorderden eed, als in strijd met zijn geweten, weigerde. In 1804 werd hij in zijn ambt hersteld.

Vele werken heeft hij uitgegeven ter verklaring van de Heilige Schrift of ter verdediging van den godsdienst. De voornaamste ervan zijn: De voordeelen van den godsdienst in tegenstelling van de dwaasheid, onvoorzichtigheid, gevaerlijkheid en schaedelijkheid van ’t hedendaegsch ongeloof, 2 deelen, 4 stukken, Utrecht 1770—1776, door de theologische faculteit te Leiden bekroond; het weekblad : De Christen, van 1772 tot 1778 in 7 deelen, zonder zijn naam verschenen; Bijbelverklaring, in 27 deelen, tot het 3e deel bewerkt met zijn ambtgenoot G.

J. Nahuis, en voor het overige door hem alleen voltooid.

Gedurende zijn ambteloos leven schreef hij een Zondagsblad.

Hij was een vertegenwoordiger van de Coccejaansche richting en had als zoodanig als populair bijbeluitlegger naam.

Kanselredenaar was hij niet. ! Daarvan was hij zóó overtuigd, dat hij zijn leerlingen vermaande meer het voorbeeld van anderen dan dat van hem te volgen. Bij uiterste wilsbeschikking bepaalde hij uitdrukkelijk de vernietiging van al zijn leerredenen.

< >