(spreek uit: Aj-oon’a), een klein eiland bij de westkust van Schotland. In de eerste helft der 6de eeuw onzer jaartelling heette het nog Innis nam Druidneach, d. i. eiland der Drui'den.
Deze Drui'den waren, ofschoon monotheïsten, heidenen, die de volstrekte tegenstelling van goed en kwaad leerden, de zedelijke verantwoordelijkheid van den mensch, de onsterfelijkheid der ziel en een toekomstigen staat van belooning en straf. Eerst sinds het midden der 6de eeuw werd het Ii-shona, d. i. heilig eiland, genoemd welke naam later tengevolge van een verkeerde uitspraak tot Iona werd afgekort.
Het dankt dien naam aan den persoon en het werk van Columba, (zie artikel) een Ierschen monnik van hooge afkomst — hij stamde van vaderszijde van een koning van Ierland, van moederszijde van een der vroegste Schotsche vorsten af — die hier in 563 of 564 voet aan wal zette, met het doel, den Druïden het evangelie te brengen. Eerst stuitte hij op geweldigen tegenstand, maar door zijn vroomheid, voorzichtigheid en volhardenden ijver wist hij dien te overwinnen, zoo zelfs, dat de Pictische koning Brude, onder wiens gebied het eiland destijds behoorde, en die hem eerst niet ontmoeten wilde, hem later het eiland schonk.
Columba stichtte er toen een klooster, waarin hij zelf als abt optrad, en vanwaaruit hij krachtig werkte tot verspreiding van de kennis der Heilige Schrift onder de bevolking van de Hooglanden en eilanden van Schotland. Zoo groot was zijn invloed, dat hij, ofschoon uit beginsel van wereldlijke bemoeiingen afkeerig, nochtans door naburige vorsten of heeren gedwongen werd, hun geschillen bij te leggen of hun verwarde zaken te regelen.
De Schotsche koning Aida werd door hem (echter niet dan op eene, naar hij meende, ontvangen aanwijzing des hemels) gekroond. Op een groote kerkvergadering te Drinceat, 574, die zich' tot taak gesteld zag, de troonsopvolging in Schotland op vreedzame wijze te regelen, vertegenwoordigde hij de Schotsche geestelijkheid.
Man van wetenschappelijken zin, die vooral de Heilige Schrift biddend doorvorschte, — dikwijls met vasten, nacht en dag — maakte hij zijn klooster op löna tot een. kweekplaats van geleerdheid; uit alle oorden kwam men er, om kennis te verzamelen, en vandaar gingen de mannen uit, om de Pictische, Keltische en Saxische stammen van Schotland en NoordEngeland bekend te maken met het Woord Gods. Dank zij zijn diepe kennis van de Heilige Schrift, schijnt hij zich te hebben vrijgehouden van de groote dwalingen, die reeds in zijne dagen ten opzichte van de leer der zaligheid waren ingeslopen.
Op 76-jarigen leeftijd ontsliep hij in de blijdschap des geloofs. Zijn werk werd echter met kracht voortgezet.Het is onder den naam van Culdeën, dat allen, die naar den regel van Columba leefden, met ijver gearbeid hebben tot uitbreiding van het koninkrijk Gods. Niet alleen naar de Britsche eilanden, ook naar het vaste land gingen zendelingen uit. „Uit het nest van dezen Columba (die naam beteekent duif) namen heilige duiven hun vlucht naar alle hoeken der wereld”. Van de kloosterbroeders van Iona togen Winfried en Willebrordus naar ons vaderland, Cumianus naar Italië, Colman naar Engeland. De werkzaamheid van mannen als Columbanus, Gallus, Fridolinus, Thrudpertus, Kilianus, allen uit de „school van Columba” voortgekomen, strektezich uittot Frankrijk, den Elzas, Zwitserland, Zwaben, Thüringen.
De belijdenis en eeredienst der Culdeën verschilden belangrijk van die van Rome. Zij beleden de rechtvaardiging alleen uit het geloof, en stelden den hoogsten prijs op het lezen van en het leven naar de Heilige Schrift. Zij hadden de biecht en de confirmatie niet. De leer der transsubstantiatie kenden zij niet. Van de gewone kloostergeloften: ongehuwde staat, armoede en gehoorzaamheid, werd alleen de laatste door hen afgelegd.
Na den dood van Columba bleef löna nog gedurende vier eeuwen de hoofdzetel der Culdeën. Het eiland en zijn godvruchtige bewoners hebben sinds het einde der achtste eeuw veel te lijden gehad van de heidensche Noormannen. In 806, bij den derden inval, werden door dezen acht en zestig leden der broederschap op gewelddadige wijze ter dood gebracht. Bijna twee eeuwen later, in 986, kwamen zij weder, en vermoordden toen den abt en vijftien kloosterbroeders; in het volgende jaar echter werden zij door de Schotten verslagen.
Na 1105 geven de kerkelijke jaarboeken van löna weinig licht. De orde der Culdeën was toen ten onder gegaan. Reguliere Kanunniken vertegenwoordigden er de Roomsche kerk met al haar dwalingen. Iona werd hoofdplaats van een „Bisdom der eilanden” en de hoofdkerk werd daar gebouwd. Na de Hervorming werd, 1560, ook daar de Schotsche parlements-acte uitgevoerd, volgens welke kloosters en abdij-kerken verwoest moesten worden. Behalve dat in 1635 op bevel van Karel I de hoofdkerk weêr opgebouwd werd, schijnt er eeuwenlang voor de godsdienstige en j zedelijke belangen der bevolking weinig of niets te zijn gedaan. Eerst in het midden der 19de eeuw is er een gemeente gekomen èn van de Schotsche Staatskerk èn van de Vrije Schotsche kerk.
Zeer vele godvruchtigen, als ook vele aanzienlijken hebben, om Columba’s wil, begeerd op löna te worden begraven. Vandaar het groot aantal grafmonumenten. Het geheele eiland is een groot kerkhof. De voornaamste begraafplaats bevindt zich rondom den oudsten bouwval, die van de Orains-kapel (uit de 12de eeuw). Hier leest men opschriften als deze: Grafstede van de koningen van Schotland; Grafstede van de koningen van Ierland; Grafstede van de koningen van Noorwegen. Er is ook een kerkhof der martelaren, waar zij begraven zijn, die hun leven voor de zaak des evangelies ten offer brachten. Hier werd nog in December 1925 het stoffelijk overschot ter ruste gelegd van de hertogin van Argyll. [Bovenstaande gegevens zijn voor ’t meerendeel ontleend aan een opstel van Nicolaas Beets over löna in de „Vereeniging: Christelijke Stemmen” van 1861.